Kermismuziek met een gelovig sausje
Titel:
”Laat zang en spel. Deel 2. Interviews met bekende christelijke musici”
Auteur: Adriaan van Belzen
Pagina’s: uitgave in eigen beheer, 2002; er is geen isbn-nummer 235
Prijs: € 14,90. In elk geval te bestellen bij de auteur, tel. 0342-421031. De klus is geklaard. In ”Laat zang en spel. Deel 2” heeft Adriaan van Belzen de laatste twintig van veertig interviews met christelijke musici te boek gesteld. De verwerking van een standaardrepertoire aan vragen over favoriete orgels, restauratiepraktijken, het opvoeden van het publiek en de waarde van het geloof levert gelukkig geen eenvormig product op.
De portretten bieden volgens medesamensteller Hans Beeke onder meer „’nieuwe’ standpunten ten aanzien van diepgaande, ethische kwesties in de muziek en haar historie.” Bij het doornemen van het boek lijken de interviewers daarmee zaken als de uitvoeringspraktijk, de visie op orgelrestauraties en het al dan niet opvoeden van het publiek te bedoelen. Maar ook de wijze van improviseren, de samenstelling van een concertprogramma, de muziekkeuze tijdens de eredienst en, niet in de laatste plaats, de waarde en/of noodzaak van het christen zijn in de dagelijkse muziekpraktijk en bij het functioneren in de eredienst.
De organisten Harry Hamer, Johan den Hoedt, Harm Hoeve, Ronald de Jong, Marcel van de Ketterij, Wybe Kooijmans, Jaap Kroonenburg, Bert Kruis, Martin Mans, Jacob Schenk, Pieter Stolk, Piet Wiersma, Jan Wisse en Everhard Zwart mogen hierover hun zegje doen. Ook in de bijdragen over zangeres Elma van den Dool, fluitiste Daniëlle van de Laar, producer Bert Moll, de trompettisten Arjan en Edith Post, dirigent Rijk J. Rijkse en over marimbaspeler Hendrie Westra komen genoemde items deels aan de orde.
Restauratie
”Laat zang en spel” etaleert de veelkleurigheid van de muziekwereld. De meeste geïnterviewde organisten betreuren het bijvoorbeeld als bij een restauratie een niet-gelijkzwevende oude stemming terugkeert. Harry Hamer over de restauratie van het instrument in de Leidse Pieterskerk: „Als je een orgel hebt waarop je vrijwel alles kunt spelen, dan moet je zo’n instrument niet terug gaan restaureren naar bijvoorbeeld de tijd van de Renaissance. (…) Ik zou er niet eens organist willen zijn!” Piet Wiersma denkt daar heel anders over. Volgens hem getuigt het historiserende restauratiebeleid zoals dat in Leiden is toegepast van grote klasse.
Ook in zijn visie op de toekomstige restauratie van het orgel in de Amsterdamse Oude Kerk verschilt hij van zijn geïnterviewde vakbroeders: zo veel mogelijk teruggaan naar de situatie waarin Vater het instrument in 1726 opleverde, is zijn devies. Wybe Kooijmans is somber over ons orgelbestand. Hij kan in Nederland weinig mooie orgels vinden: „Veel instrumenten zijn dermate gerestaureerd dat ze te weinig wind krijgen, waardoor ze niet meer echt vol klinken, maar te schraal.”
Persoonlijk geloof
Ook over de betekenis van het geloof lopen de meningen uiteen. Johan den Hoedt: „Bij koormuziek is de tekst van invloed op de manier waarop je een stuk uitvoert. Als je dat echt goed wilt doen, denk ik, dat je moet geloven in wat je zingt.” Voor Jaap Kroonenburg is de kwaliteit van het functioneren als kerkorganist niet afhankelijk van het wel of niet gelovig zijn, terwijl volgens Jan Wisse het belang van het persoonlijk geloof in die functie niet overtrokken moet worden. „Het is voor iedereen noodzakelijk om bekeerd te worden. Ik denk wel dat de taak van een organist een extra dimensie krijgt als de organist een ander leven kent.”
De portretten schetsen een eerlijk beeld van het muzikantenbestaan. Elma van den Dool legt uit hoe ze de problemen met haar stem overwon. Ronald de Jong verhaalt van het zwarte gat waarin hij na zijn conservatoriumstudie terechtkwam. Bert Kruis verzwijgt niet dat zijn spel is veranderd: „Nu kan ik niet zeggen -zeker tegenwoordig niet meer- dat ik op concerten vreselijk zit uit te halen; dat is gelukkig over.” Everhard Zwart biecht op dat het dirigentschap hem aanvankelijk niet trok en hij zijn eerste sollicitatie enkel uit financiële overwegingen de deur uit deed. Inmiddels hanteert hij het dirigeerstokje met veel plezier.
Verrassend is dat niet alleen musici met een orgelopleiding na verloop van tijd ook koordirigent worden. Trompettiste Edith Post dirigeert vier koren die eenvoudige geestelijke muziek willen zingen, terwijl dwarsfluitiste Daniëlle van Laar een zangschool startte met het doel kinderen professioneel zangles te geven.
Spraakwater
De verhalen in ”Laat zang en spel” zijn onderhoudend. De samenstellers kozen ervoor de gesprekken vrij letterlijk weer te geven en voorzien deze soms van eigen commentaar. Ze zijn er mijns inziens beter in die opzet geslaagd dan in het eerste deel. Of de geïnterviewden waren welbespraakter of de auteur heeft de formuleringen bijgeschaafd. De lengte van de verhalen wisselt. Adriaan van Belzen laat de hoeveelheid spraakwater van een geïnterviewde blijkbaar prevaleren boven een zekere evenredigheid qua lengte. Opmerkelijk is het verschil in de hoeveelheid foto’s: de meeste musici zijn met een of twee foto’s vertegenwoordigt, terwijl anderen vier keer in het boek voorkomen.
De tussen maart 1999 en september 2000 gehouden interviews zijn meestal niet geactualiseerd. Daarmee is de uitgave ietwat gedateerd: de tongwerken van het Kamper Hinsz-orgel bijvoorbeeld zijn inmiddels aangepakt, terwijl Frits Elshout van orgelmaker Flentrop niet alleen het bovenwerk van het Müller-orgel in de Haarlemse Bavo herintoneerde, maar in 2000 (al) kon zeggen dat hij alle pijpen van dit instrument door zijn handen had laten gaan en waar nodig bijgewerkt. Opvallend is dat de informatie over de cd-opnamen van Kroonenburg met Asma’s muziek wél tot 2002 is bijgewerkt.
Kermismuziek
De portretten zijn te typeren als een mix tussen informatie over de muzikale loopbaan en de weergave van persoonlijke visies op het vakgebied. Soms laten de interviewers belangrijke onderwerpen liggen. Waar blijft de visie van Pieter Stolk op ”Nederland Zingt”, terwijl hij toch eindredacteur van dit koor- en samenzangprogramma is? Dat Stolk medebestuurder van Radio 4 is, verlokt de samenstellers niet tot vragen over de programmering op deze klassieke zender.
Stuk voor stuk zijn de interviews makkelijk verteerbaar. Passages over identificatiefiguren, spannende momenten, blunders en gekruide uitspraken dragen daaraan bij. De melodieopbouw en tekstinhoud van enkele opwekkingsliederen geven Harry Hamer bijvoorbeeld het idee van kermismuziek met een gelovig sausje eroverheen. „Echt gezever op het orgel”, is Ronald de Jongs oordeel over de „ellenlange” langzame tussenstukken in sommige Messiaen-werken.
Vervlakking
”Laat zang en spel” biedt zicht op wat zich in een deel van de christelijke (muziek)wereld afspeelt. Soms stemt dat een beetje triest. De praktijk leerde trompettiste Edith Post dat „de doorsnee luisteraar niet zit te wachten op het bijbrengen van kunst. Men hoort liever ter ontspanning muziek die herkenbaar is en goed in het gehoor ligt.”
Bert Kruis betreurt de vervlakking: „Het schijnt tegenwoordig in de meeste gevallen alleen nog maar makkelijk te mogen zijn. Ik vind het heel jammer dat de mensen zich niet meer verdiepen in een muziekstuk, of het goed in elkaar zit.” Kruis legt zich daar echter niet bij neer. Ook Jacob Schenk niet. En gelukkig: „Als je de (meer onbekende, GdL) muziek goed toelicht en bij de mensen overbrengt, brengen ze daar heus wel waardering voor op.”
Maar laten we niet eindigen in mineur. „Hoe het ook gaat”, stelt Daniëlle van Laar, „het leven van een musicus blijft altijd verrassend.”