Artikel 36
Aan het begin van de vorige eeuw, om precies te zijn in 1905, schrapte de gereformeerde synode een cruciale passage uit artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het betrof de taak van de overheid om alle afgoderij en valse godsdienst te weren en uit te roeien, en het rijk van de antichrist te gronde te werpen. Een van de initiatiefnemers voor deze verandering was Abraham Kuyper. Hij was niet alleen de grote man van de Doleantie, maar ook van de ARP. In de politiek bepleitte hij een coalitie met de rooms-katholieken, die door de opsteller van die belijdenis, Guido de Brès, ongetwijfeld als aanhangers van afgoderij en van een valse godsdienst werden beschouwd. Meer in het algemeen wilde Kuyper het calvinisme in overeenstemming brengen met de moderne tijd, en daarbij kon hij zeker met deze passage van de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet uit de voeten.
Elders in orthodox-protestantse kring riep deze ingreep in de gemeenschappelijke belijdenis grote bezwaren op. Dat was niet alleen het geval bij de CHU, maar vooral ook bij de later opgerichte SGP en bij de tussen de beide wereldoorlogen bestaande Hervormd-Gereformeerde Staatspartij.
Al was het niet juist om te zeggen dat Kuyper en de ARP hiermee zonder meer kozen voor een neutrale overheid, toch ging het wel sterk die kant uit. Ten aanzien van de godsdienst moest de overheid zich neutraal opstellen: scheiding van kerk en staat.
Merkwaardig genoeg besloot de gereformeerde synode vorige week om de ingreep uit 1905 ongedaan te maken. Niet dat men zich nu ineens aangesproken voelde door de theocratische gedachte. In het kader van Samen op Weg was het echter nodig dat de fuserende kerken naar dezelfde belijdenis verwezen. De Hervormde Kerk heeft immers nooit het voorbeeld van de Gereformeerde Kerken gevolgd om artikel 36 aan te passen aan de moderne tijd.
Inhoudelijk stelt het synodebesluit echter niets voor. Veeleer wordt hiermee de gedachte onderstreept dat de 16e- en 17e-eeuwse belijdenissen historische documenten zijn, die herinneren aan een voorbij verleden. Men gaat daarin niet wijzigen of schrappen als men het met bepaalde zaken niet eens is (dan kon men wel aan de gang blijven), maar voelt zich er ook niet meer aan gebonden.
Ook elders in de gereformeerde gezindte staat de binding aan de gereformeerde belijdenis onder druk, al zijn er gelukkig nog velen die zich daaraan verbonden voelen. Onmiskenbaar gaapt er een kloof tussen die belijdenis en de hedendaagse cultuur. Zeker artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt duidelijk hoe ver we weg zijn. Daarin wordt immers gesproken van een staat waarin het Woord van God gezaghebbend is, waarin Gods geboden maatgevend zijn voor het overheidsbeleid.
Tegenover de belijdenis dat God recht heeft op Zijn schepping en op de onderhouding van Zijn geboden, is geen neutrale opstelling mogelijk. Wij zien dan ook steeds meer dat onze maatschappij antichristelijke trekken krijgt. De huidige wetgeving is er veeleer op gericht om de christelijke huwelijksmoraal te ondermijnen dan om die te ondersteunen. De scheiding van kerk en staat leidt steeds meer tot een verbanning van de godsdienst uit het openbare leven. Het geloof is slechts een particuliere liefhebberij, waaraan men in het publieke debat geen argumenten kan ontlenen.
Strenge gereformeerden worden tegenwoordig in één adem genoemd met fundamentalistische islamieten. Beide groepen voldoen niet aan de hedendaagse normen en moeten daarom in de gaten gehouden worden. Zo is het volgens velen eigenlijk niet te accepteren dat zij op door de overheid betaalde scholen hun achterlijke opvattingen overdragen aan de jongere generatie.