Cultuur & boeken

Stille kracht tussen confessionelen

Titel: ”Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie, 1908-1980”
Auteur: Marcel ten Hooven en Ron de Jong
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2008
ISBN 978 90 8506 649 1
Pagina’s: 376
Prijs: € 29,50.

Pieter Jan Dijkman
29 October 2008 09:12Gewijzigd op 14 November 2020 06:37

Ouderwetse, beschaafde en ietwat bedaagde heren; dat was altijd het beeld van de mannen van de Christelijk-Historische Unie. Een nieuw boek maakt duidelijk dat de Unie nog altijd een model biedt voor praktische samenwerking in een moderne, pluriforme samenleving. In april 1971 was duidelijk dat de nadagen waren aangebroken: De Christelijk-Historische Unie ging op de populistische tour. Sinds haar oprichting in 1908 was ze een gezelschap van beschaafde en ietwat bedaagde lieden geweest, wars van partijpolitieke spelletjes en ideologische scherpslijperij. „Een unie, geen partij”, was het motto.

Maar op 21 april 1971 zag de televisiekijker hoe freule Wttewaall van Stoetwegen, boegbeeld van de Unie, zich tussen de hippies op de Dam in Amsterdam begaf. De kleine, adellijke dame daalde letterlijk af naar het niveau van het volk; ze nam plaats op de treden van het monument tussen de Damslapers.

Dat strookte niet met het beeld dat kiezers van de CHU hadden. De burgerlijk-conservatieve freule in de internationale hoofdstad van anarchisme, drugs en vrije liefde. De Unie die aansluiting probeerde te vinden met de tijd. De partij verloor bij de verkiezingen twee zetels, en een jaar later nog weer drie.

Journalist Marcel ten Hooven en historicus Ron de Jong beschrijven in hun onlangs gepresenteerde ”Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie” treffend hoezeer de tragiek van de CHU is samengebald in dit ene moment. De kracht van de Unie lag juist in het ”bovenpolitieke” karakter. Nu wilde ze met een gelikte verkiezingscampagne een partij als alle andere worden. Niet handig.

Massapartijen
De CHU heeft tot op heden nog maar weinig aandacht in de historiografie gekregen. Dit in tegenstelling tot de andere twee partijen die in 1980 in het CDA opgingen, ARP en KVP. De geringe belangstelling heeft waarschijnlijk te maken met het eigen karakter van de CHU. ARP en KVP waren hecht georganiseerde massapartijen, met geoliede verkiezingscampagnes. Zij golden als exponenten van naar emancipatie strevende groeperingen; de gereformeerde ”kleine luyden” en de eeuwenlang achtergestelde rooms-katholieken.

De CHU had niets met het streven naar macht. Het ging „niet om de majoriteit maar om de autoriteit”, niet om de kiezersmeerderheid maar om het gezag van Gods Woord in de samenleving. Hierbij paste in de visie van de christelijk-historischen geen dominante leider, principiële scherpslijperij of hoogoplopende emoties. De Unie was meer een „stille kracht” in het landsbestuur. Die bescheiden, bijna nederige opstelling zorgde wel voor een wat minder geprononceerd imago. Ongetwijfeld heeft dit bijgedragen aan de geringe aandacht voor de CHU.

Ten Hooven en De Jong brengen daar nu terecht verandering in. In hun studie beschrijven ze op evenwichtige, genuanceerde wijze en met kennis van zaken de opkomst en ondergang van de Christelijk-Historische Unie. Ten Hooven beschrijft in het eerste deel van het boek de mentaliteitsgeschiedenis van de Unie. Hij heeft zo’n twintig oud-CHU’ers geïnterviewd. In het tweede deel, geschreven door De Jong, staat de partijpolitieke historie centraal.

Wijze van zijn
De CHU was geen politieke unie of partij, maar een familie met haar eigen gewoonten en gebruiken en eigenaardigheden. Ten Hooven maakt dat in zijn bijdrage mooi duidelijk met een anekdote van oud-minister Veerman van Landbouw. Veermans politieke bewustwording begon tijdens een wandeling met zijn vader door Nieuw-Beijerland, eind jaren vijftig. De oude Veerman had even stilgestaan bij een lantaarnpaal, en hem op een CHU-verkiezingsaffiche gewezen. „Kijk, jongen”, sprak hij, „dat zijn wij.” De Unie is een „wijze van zijn”, zo had de jonge Cees begrepen.

De Unie stond ver af van de cultuur van strijdbaarheid, de sfeer was er gemoedelijk, op het gezapige af soms. Eigenlijk was politiek een wat vies begrip. Tijdens een formatie moet CHU-fractieleider Tilanus senior eens tegen freule Wttewaall van Stoetwegen hebben gezegd: „Freule, dat is politiek, daar hebt u niets mee te maken. Politiek doe ik zelf.”

De interviews van Ten Hooven met de oud-CHU’ers leveren hilarische en treffende anekdotes op. Tegelijkertijd heeft de methode van de ”oral history”, waarbij de geschiedenis via mondelinge verhalen wordt overgeleverd, nadelen. Dat blijkt wel. De lezer krijgt tot vervelens toe te horen hoe apolitiek en familiair de CHU was. Deels is dat een romantisering van het verleden, in stand gehouden door die mondelinge verhalen. Want natuurlijk kon het er soms knetteren, bijvoorbeeld bij het samenstellen van de kandidatenlijsten. Deels ook lijkt het op een misverstand te berusten. Ten Hooven suggereert dat het apolitieke karakter en dat familiegevoel, die „wijze van zijn”, volstrekt unieke eigenschappen waren.

Maar de christelijk-historischen stonden daarin niet op zichzelf. In de jaren twintig en dertig en in de jaren zestig en zeventig had het woord ”politiek” onder bijna alle partijen een nare bijsmaak. Binnen andere partijen was evenzeer sprake van een familiegevoel, het diep doorleefde besef zielsverwanten te zijn. Een partij was nu eenmaal tot diep in de twintigste eeuw meer dan een partij. Zo gold de ARP, net als de CHU, als een morele gemeenschap; voor gereformeerden viel hun hele levens- en wereldbeschouwing samen met de partij van Abraham Kuyper.

Heel het volk
Uitgangspunt voor De Jongs studie is de paradox dat een betrekkelijk ongeorganiseerde notabelenpartij als de CHU over een van de meest stabiele achterbannen beschikte. Dat hing samen met de kerkelijke identiteit: formeel was de CHU niet gebonden aan een kerk, in de praktijk was ze een hervormde partij. Zo’n 95 procent van de CHU-leden was namelijk lid van de Nederlandse Hervormde Kerk. Volgens De Jong leidde dat tot „een hervormde mentaliteit”: een beetje schikken en plooien, het schip in het midden houden, dat leerde je wel in die brede hervormde kerk.

CHU’ers waren er diep van doordrongen dat God de geschiedenis leidt. Zij zouden bijvoorbeeld, als dat zo uitkwam, getuigen dat de vorming van Nederland Gods werk was geweest. Dat wil niet zeggen dat CHU’ers zo overtuigd waren van hun eigen gelijk. Integendeel: wie zich al te theologisch-dogmatisch opstelde, hoorde niet bij de Unie, zo was de communis opinio.

De Jong constateert in zijn, wat moeizaam geschreven, bijdrage een interessante verschuiving. Voor de oorlog legde de Unie sterk de nadruk op de tegenstelling tussen geloof en ongeloof, daarna richtte ze zich onder partijleider Tilanus op de synthese, de samenwerking tussen confessionelen en niet-confessionelen. Het resulteerde in deelname aan de kabinetten op brede basis onder de sociaaldemocratische premier Drees.

De typische christelijk-historische notie ”Heel de Kerk en heel volk” kreeg een heel andere betekenis. De notie was in de ontstaansstrijd van de CHU gebaseerd op de gedachte dat alle Nederlanders terug zouden keren naar de ene volkskerk; dan zou Nederland pas weer werkelijk een christelijke natie zijn. Vanaf de jaren vijftig werd ”heel het volk” steeds breder gedefinieerd. Het kreeg, in plaats van de klassieke christelijke betekenis, de invulling van ras, afkomst en maatschappelijke positie.

Volgens De Jong heeft dit soort verschuivingen te maken met de invloed van theologen als Karl Barth en diens Nederlandse navolger Van Niftrik. Die waren huiverig voor de vorming van christelijke organisaties. God is niet in te kapselen in menselijke blauwdrukken of programma’s, vonden zij. Politiek moest in essentie gaan om de vraag hoe verschillende groeperingen in vrede met elkaar konden samenleven.

In de bestaande literatuur is iemand als Barth vooral gekoppeld aan de PvdA, de in 1946 opgerichte doorbraakpartij. De Jong lijkt Barth meer voor de CHU te claimen. Hij opent hiermee een interessante invalshoek. Tegelijkertijd schermt hij die weer af door er vervolgens niets mee te doen. Was Barth inderdaad een belangrijke identificatiefiguur voor CHU’ers? Bespraken de christelijk-historischen zijn werk? Spannende vragen die onbeantwoord blijven.

Verzoening
Het beeld is altijd: de Unie was een gelijkmatige, stabiele partij waar nooit iets veranderde. Ten Hooven en met name De Jong leggen terecht de nadruk op de veranderingen in het karakter van de Unie, de trendbreuken. Dat is de grootste kracht van hun boek.

De vraag blijft wel of de verschuivingen hebben bijgedragen aan het electorale verval in de jaren zeventig. De auteurs neigen voorzichtig naar een bevestigend antwoord. „Naast structurele oorzaken als geloofsafval en de deconfessionalisering van de politiek lijkt de achterban weinig behoefte te hebben gehad aan partijvernieuwing en ideologische heroriëntatie.”

Er heerste binnen de CHU een instinctieve weerstand tegen dogmatisme, scherpslijperij, en al te ingrijpende veranderingen. Jongens waren het eigenlijk, die CHU’ers. Maar wel aardige, beschaafde jongens. In die geesteshouding schuilt hun actuele betekenis, blijkt uit ”Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie”: de Unie als symbool voor de waarde van harmonie en verzoening.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer