Speuren op de bodem van het hart
Titel: ”Het modernisme. De schok der vernieuwing”
Auteur: Peter Gay; vert. Rob van Essen
Uitgeverij: Ambo, Amsterdam, 2008
ISBN 978 90 2632 074 3
Pagina’s: 536
Prijs: € 29,95.
Het modernisme in kunst en literatuur is een moeilijk te vatten fenomeen. Toch kun je er niet omheen, wil je enige grip krijgen op ontwikkelingen in de artistieke cultuur. De Britse historicus Peter Gay schreef er een omvattend boek over. De schilder Picasso, de musicus Arnold Schönberg en de schrijver Kafka - wat hebben zij gemeenschappelijk? Ze staan alle drie te boek als modernist. Het is enerzijds intrigerend: wat was er gaande in de Europese cultuur tussen 1870 en 1940, dat blijkbaar uiteenlopende figuren verbond? Kennelijk veranderde het wereldbeeld dankzij de kunst of juist andersom.
Maar kun je Picasso en Kafka wel onder één noemer behandelen? Het kan, maar je belandt onvermijdelijk in abstracties. Het is een beetje te kort door de bocht om dit als verwijt tegen het grote boek van Peter Gay in te brengen, maar het is wel goed om te beseffen dat de eigenheid van een kunstzinnig oeuvre minder scherp in beeld komt naarmate het in bredere culturele kaders wordt geplaatst.
Daarbij mag ook bedacht worden dat het modernisme helemaal geen stroming is, zoals je wel kunt beweren bij de Beweging van Tachtig (hoewel ook heterogeen) en de Beweging van Vijftig. De benaming ”modernisme” is bedacht door een dichter uit Nicaragua. De scepticus roept dan: wat heeft Nicaragua met Praag -de stad van Kafka- gemeen?
Verborgen gronden
Nu het boek van Gay. Wat biedt hij? Allereerst vestigt hij de aandacht op het klimaat waarin het modernisme ontstond. Het was de negentiende eeuw, dus de periode na de Franse revolutie. De verlichting had voorgaande generaties gestempeld of beïnvloed. De gedachte aan vooruitgang had de burgerlijke elite een weids toekomstperspectief gegeven. Europa was sterk in verandering, mede door de toename van technologische mogelijkheden.
Naast de verlichting moet overigens ook een andere factor genoemd worden: de romantiek. Vooral de Duitse romantiek met Hölderlin, Schiller, Goethe, Novalis en talloze anderen had de geesten in Europa gekneed. Terwijl de verlichting zicht gaf op het rationele, op structuur, samenhang en vaste kennis, legde de romantiek de aandacht bij het individu en het primaire levensbesef.
Het modernisme is het beide cultuurstromen sterk verbonden. Daarom kan Gay beweren dat Immanuël Kant en Denis Diderot (verlichtingsdenkers!) in feite ”proto-modernisten” zijn. Charles Baudelaire, de Franse dichter, beschouwt Gay als de „eerste held” van het modernisme, terwijl diens poëzie vaak in verband gebracht wordt met de romantiek. Eerder dan op een ongebreidelde drang tot definiëren, wijst dit op de complexe samenhangen in de Europese cultuurgeschiedenis.
Kenmerkend voor de vele vormen van het modernisme was de afstand ten opzichte van de gevestigde burgerij: de bourgeoisie. Als je beperkt tot de literatuur, kun je vaststellen dat boeken en gedichten die wij nu modernistisch noemen, toentertijd op weinig waardering van het grote publiek konden rekenen. Wat dat publiek wel graag las, betrof voorspelbare lectuur, waarin de veilige waarden van de burgerlijke samenleving werden gekoesterd. Literatuur was een geruststellende spiegel.
Precies dat wilden de modernisten niet. Liever speurden zij op de bodem van het hart, om daar na te gaan of de uiterlijke waarden wel overeenkwamen met diepste aandriften. Baudelaire en Rimbaud exploreerden het kwaad in de mens. Niet om daar een moreel oordeel over te vellen -in elk geval niet afwijzend- maar om deze verborgen grond van de mens te onthullen.
Freud
Natuurlijk moet hier ook de naam van Sigmund Freud vallen. Hij vestigde met zijn vernieuwende psychologische theorieën de aandacht op menselijke motieven en driften, die zich onttrekken aan de greep van de moraal, of die nu burgerlijk was of godsdienstig. De kijk op de mens veranderde ingrijpend en de kunst van musici, schilders en schrijvers legde daarvan getuigenis af.
Heldere, logisch samenhangende wereldbeelden (zoals bijvoorbeeld het christendom of het socialisme die boden) vielen daarmee van hun sokkel. De aandacht kwam eerder te liggen op het subject: de mens zelf. Wat leeft er werkelijk in een mens, hoe kan hij kennis vergaren en een oriëntatie in het leven vinden? Dat is een belangrijke drijfveer van veel modernisten geweest.
Grof geschetst kun je zeggen dat na 1850 het intellectuele wereldbeeld grote onzekerheid ging vertonen, zowel in filosofisch, natuurwetenschappelijk als psychologisch opzicht. Daar horen de namen bij van de genoemde Freud, Darwin, Nietzsche en een hele reeks andere denkers.
Tegen deze achtergrond van vragen, twijfel, onzekerheid en een complexer wordende wereld, zochten veel kunstenaars naar inzicht. Dat zijn niet uitkwamen bij kerk of geloof, mag duidelijk zijn. Maar hun drang naar levensoriëntatie was essentieel in hun werk. Bij Kafka bijvoorbeeld is de wereld leeg, van God verlaten. Maar, zegt George Steiner, elke syllabe in ”Het proces” is geladen met een diepgevoelde „Krankheit an Gott.” Dat betekent niet dat het modernisme een zoektocht vormt naar religieus houvast, maar wel dat er een drang is naar een zinvolle orde die bij het leven past.
Dit aspect mag best nadruk krijgen, omdat in de literatuur die volgt op die van de modernisten, deze drive minder sterk aanwezig is. Daarbij valt ook te denken aan het „wegvallen van de grote verhalen”, waar het postmodernisme munt uit geslagen heeft. Het modernisme kun je opvatten als een cultuurfase waarin die grote verhalen wankelden. Een kunstenaar brengt in beeld wat dit betekent, welke verbijstering of eenzaamheid dit oproept. Postmodernisme verschilt hiervan: het gaat uit van het voldongen feit dat de grote verhalen reeds ter ziele zijn en nooit meer terugkeren.
Tegenstanders
Terug naar het boek van Gay. Na allerlei bespiegelingen in de lijn van het voorgaande, richt hij zijn blik achtereenvolgens op de schilder- en beeldhouwkunst, de literaire kunst, muziek en dans, architectuur, toneel en film. Hij maakt duidelijk wat het moderne levensbesef betekende voor de vorm van de kunst zelf. Bij de romans komt bijvoorbeeld de ”innerlijke monoloog” ter sprake, die een belangrijk kenmerk was van modernistische literatuur (Joyce, Schnitzler; ten onzent: Vestdijk).
Daarna bespreekt Gay wie in zijn ogen het modernisme hebben tegengewerkt, soms op paradoxale wijze. Gay noemt hier T. S. Eliot, die niet lang na de publicatie van ”The waste land” toetrad tot de Anglicaanse kerk. Dit is duidelijk een vreemde stap in de ogen van Gay, evenals Eliots conservatieve, soms ronduit rechtse opvattingen. In ditzelfde verband bespreekt Gay ook Knut Hamsum, Mussolini en Hitler. Een bont gezelschap, zacht uitgedrukt.
Het boek van Gay is een aanrader voor literair geïnteresseerden. Het heeft een voordeel en een nadeel. Het voordeel is de grote greep die Gay doet. Hij brengt ongelooflijk veel ter sprake. Hij geeft zicht op een wijde wereld van toneelschrijvers, musici, schilders en schrijvers. Wie weetgierig is en ontwikkelingen wil doorgronden, moet Gay zeker lezen. Maar dan loop je ook aan tegen het nadeel: Gay geeft nogal vaak zijn mening en dat irriteert. Dat de opzet van zijn gehele boek een weerspiegeling is van zijn persoonlijke zienswijze, is geen probleem. Over de juistheid van deze geschiedschrijving valt te twisten, zoals altijd. Maar dat hij zo vaak zijn voor- of afkeur laat merken, is hinderlijk.