Binnenland

„Dat meisje is nu dus onvindbaar”

„De afbraak van het speciaal onderwijs moet stoppen en kinderen moeten weer voldoende speelruimte in de wijk krijgen. Ze kunnen dan hun energie kwijt. Dat zijn twee concrete maatregelen die kunnen helpen de kindermishandeling terug te dringen.”

W. G. Hulsman
19 November 2002 10:29Gewijzigd op 13 November 2020 23:57

Dat zei de Utrechtse jeugdarts B. Rensen maandag tijdens een debat over opvoedingsondersteuning en kindermishandeling in vergadercentrum De Rode Hoed in Amsterdam. Tijdens zijn werk in de oude wijk Zuilen komt Rensen gemiddeld elke dag een geval van kindermishandeling, verwaarlozing of seksueel misbruik tegen. „Maar vandaag waren het er vier.”

Het merendeel van de gevallen van kindermishandeling blijft echter verborgen, aldus Rensen. „In Nederland worden zo’n 80.000 kinderen mishandeld. Artsen, hulpverleners en scholen herkennen slechts 20 procent van die gevallen aan bijvoorbeeld blauwe plekken of afwijkend gedrag. Van de rest weet vrijwel niemand het. ’Roermond’ (waar zes kinderen omkwamen nadat hun vader het huis in brand stak, red.) kan elke dag opnieuw gebeuren.” Jaarlijks sterven in Nederland zo’n vijftig kinderen aan de gevolgen van mishandeling, zo zeggen de cijfers.

De Utrechtse jeugdarts haalde maandag uit naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het ministerie heeft volgens hem geen beleid als het om kindermishandeling gaat. „Alleen een zo-zo-zo-beleid. Alles moet zo vroeg mogelijk, dat is op zich niet verkeerd; zo licht mogelijk, niet direct een psychiater erop zetten; zo dicht mogelijk bij huis; zo snel mogelijk, maar hoe red je dat met de wachtlijsten; en zo goedkoop mogelijk.”

Rensen pleit daar tegenover voor een „co-co-co-beleid. Dat betekent dat er commitment, betrokkenheid van alle betrokken hulpverleningsinstanties moet zijn; dat de communicatie tussen hulpverleners en ouders en ook onderling beter moet; dat er blijvende, dus continue, zorg is en een kind niet in een jaar tijd twintig verschillende hulpverleners voor zijn neus krijgt; dat er coördinatie is; dat er compassie, medelijden met de kinderen is, hulpverleners zitten nu veel te veel achter de computer; en ten slotte dat er controle is. Als je onverwachts bij een moeder op bezoek komt, zie je pas echt hoe het gaat, dan heeft ze de boel niet kunnen opruimen.”

Deze verandering van beleid is hard nodig, omdat kinderen anders -ondanks alle mooie instellingen en bestanden- tussen wal en schip vallen, constateert Rensen. „Onlangs had ik een meisje opgeroepen voor een gesprek. Er waren namelijk signalen die op misbruik wezen. Ze kwam niet opdagen. Ik heb de juf gebeld. Die vertelde dat ze al een tijdje van school was, maar dat had ze niet doorgegeven aan mij. Dat vond ik in dit geval fout. Ik wil geen tweede meisje van Nulde, heb ik tegen haar gezegd. Ik heb daarna de leerplichtambtenaar gebeld. Die zegt: Ze moet volgens onze gegevens nog op die school zitten, ze is bij ons niet uitgeschreven. Zo werken we langs elkaar heen. Dat kind is nu dus zoek, onvindbaar.”

Binnenkort krijgen de jeugdzorg en de -hulpverlening een kans om het beter te doen. Morgen -op de Internationale Dag van de Rechten van het Kind- presenteert de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK) een plan dat hulpverleningsinstellingen in een regio alle middelen in handen moet geven om kinderen zo goed mogelijk op te vangen. Het ministerie van VWS heeft dit plan goedgekeurd en zal een proefregio aanwijzen. De verwachtingen zijn hooggespannen.

RAAK wil overigens verder gaan dan dat. „Ouders hebben het recht, maar ook de plicht kinderen zo goed mogelijk op te voeden. Dat staat in de wet. Als de overheid die plicht oplegt, moet zij ook alles doen om die taak zo goed mogelijk te laten verlopen”, zo stelde prof. dr. A. van Dantzig, voorzitter van RAAK. Elk gezin moet daarom opvoedingsondersteuning krijgen, vindt de groep.

Loopt het toch nog mis in een gezin, dan moet er één vaste hulpverlener worden aangewezen die zorgt dat zo’n probleemgezin de hulp krijgt die het nodig heeft, zo stelde G. van Harten, bureauhoofd Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Arnhem gisteravond. „Staatssecretaris Ross heeft voor een gezinscoach gepleit. Dat idee spreekt me wel aan, maar de staatssecretaris wil weer een nieuwe functie naast al die andere hulpverleners. Dat wil ik juist niet. Laten organisaties uit de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening duidelijke afspreken wie voor welk gezin de eerstverantwoordelijke is, dat lijkt me beter.” Aanwezigen opperden vooral de consultatiebureaus meer bevoegdheden te geven en nog vroeger met de begeleiding van ouders te beginnen.

Jeugdarts Rensen stemde met Van Harten in. „Als Hansje hyperactief is en ADHD heeft, vader aan de alcohol zit en moeder depressief is, moet er een persoon zijn die regelt dat vader naar het Consultatiebureau Alcohol en Drugs gaat, dat moeder naar de huisarts gaat voor wat antidepressiva en dat Hansje bij de psychiater terechtkomt, want alleen die mag hem Retalin voorschrijven. Als niemand dat regelt, komt zo’n gezinnetje zelf nooit uit de spiraal.

Verder moeten we met ons allen nuchter zijn: niet iedereen kan opvoeden. Daarom moet het zo worden: net zo goed als je voor een ziekte naar de dokter gaat, ga je als ouder bij opvoedingsproblemen naar een hulpverlener.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer