‘Bekwame’ heelmeesters aan boord
Titel: ”Harde heelmeesters. Zeelieden en hun dokters in de 18de eeuw”
Auteur: A. E. Leuftink
Uitgeverij: Walburg Pers, Zutphen, 2008
ISBN 978 90 5730 543 6
Pagina’s: 287
Prijs: € 39,50.
Twee meesterchirurgijns trachten in 1771 naar beste kunnen een ”manslaaf” aan boord van het slavenschip Zanggodin te genezen. Voortvarend leggen ze op ieder been van de zieke een Spaanse vlieg, vanwege de blaartrekkende stof die de vliegen bij gevaar afscheiden. Erg veel oog voor de patiënt hebben ze niet, want de onderstuurman moet hen er voorzichtig op attenderen dat een dergelijke behandeling bij een persoon die reeds is overleden weinig zin heeft. De artsen pakken hun biezen en de kapitein schrijft verontwaardigd: „U kunt begrijpen wat bekwame meesters wij hebben.” Zomaar een anekdote uit het boek ”Harde heelmeesters” van A. E. Leuftink. Het verscheen al in 1991 en daarna is het volgens de uitgever „hét standaardwerk over medische zorg aan boord van schepen uit de 18e en, in iets mindere mate, de 17e eeuw” geworden. Om die reden heeft de Walburg Pers besloten een heruitgave te verzorgen van het boek van de in 2002 overleden Leuftink.
Behalve de toevoeging van een register en wat illustraties is de uitgave gelijk aan die van 1991. Dat is een gemiste kans. Eerlijkheidshalve vermeldt de uitgever in een inleiding dat er aanvullend onderzoek is gedaan door dr. I. D. R. Bruyn in haar in 2004 verschenen proefschrift ”Ship’s surgeons of the Dutch East India Company in the Eighteenth Century”. Dat onderzoek heeft echter geen plaats gekregen in de literatuurlijst, laat staan dat de bevindingen van Bruyn in de tekst van Leuftink zijn verwerkt. Ongetwijfeld zou de auteur zelf ook andere, meer recente maritieme publicaties hebben geraadpleegd om zijn gegevens aan te vullen en misschien zelfs te herzien. Een standaardwerk dient immers niet alleen heruitgegeven te worden, maar ook te worden aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten.
Niettemin is het fijn dat ”Harde heelmeesters” weer in de handel is, uitgegeven in hardcover, met een eigentijdse vormgeving en voorzien van register, literatuurlijst en een dertigtal grafieken.
Barbaars
Als arts wist Leuftink waarover hij schreef. De medische aspecten van ziekten als gele koorts, scheurbuik, vlektyfus et cetera worden in zijn boek helder besproken, alsmede de toegepaste genezingsmethoden. Die zijn in moderne ogen soms barbaars te noemen, wat dat betreft is de titel waarheidsgetrouw. Een scheepschirurgijn op een walvisvaarder behandelde mannen met bevroren voeten door „onmiddellijk te snijden tot zenuwen en aderen blootlagen en de benen op een geraamte leken.” Verbanden met „een krachtig medicament” zorgden er vervolgens voor dat de mannen na tien tot twaalf dagen buiten gevaar waren.
Het meest valt het op hoe machteloos de toch doorgaans redelijk goed opgeleide chirurgijns waren. Een beginnende scheepsarts schreef: „Toen ik zag in welke toestand de patiënten verkeerden, was ik minder verbaasd dat aan boord mensen doodgingen, dan over het feit dat er ook nog mannen herstelden.” Bij scheurbuikepidemieën zal dit een gevoel zijn geweest dat zijn medechirurgijns deelden. In 1730 meldde de scheepsarts van de Noordwaddinxveen dat er op zijn schip nog maar twintig gezonde mannen waren en dat de anderen aan scheurbuik leden. Hij liet voor alle bemanningsleden iedere avond bier en brood koken, in de hoop „dat wij in staat mogten blijven om schip en goederen te behouden.” Het mocht niet helpen. Er kwam pas een ommekeer toen men een eiland bereikte waar men „eenige konijnen en groente hetwelk was wilde postelein” konden eten. „Hoedanigh het volk daardoor verfrist wierd is ons verwonderins waardig voorgekoomen diegenen die selfs haar niet konden bewegen quamen soo verre dat sij begosten te gaan.”
Oorlogsverwondingen
Leuftink behandelt in zijn boek de medische situatie per soort vaart: de VOC, walvisvaart, slavenhandel en marine. Een niet zo logische keuze, omdat echte verschillen tussen de ziekten en de chirurgijns niet per se aan een sector zijn gebonden. Met uitzondering natuurlijk van oorlogsverwondingen (die merkwaardig genoeg helemaal niet zo vaak voorkwamen) en bevroren ledematen. Het VOC-hoofdstuk is met ruim honderd pagina’s veruit het omvangrijkste. In grafieken wordt van dertig schepen aangegeven dat sterfte aan boord vaak in clusters voorkwam. Er was vaak een piek in de eerste vier weken van de reis (na het aanlopen van havens aan de Engelse zuidkust), vijf tot acht weken na vertrek (na het aanlopen van de Kaapverdische eilanden) of twaalf tot vijftien weken na vertrek, voordat men Kaapstad bereikte.
Vaak kwamen de mannen al in slechte conditie aan boord en braken er onmiddellijk epidemieën uit. In andere havensteden werden ook gemakkelijk ziektes opgedaan en de laatste weken tot Kaapstad waren er vaak scheurbuikepidemieën.
De meeste artsen in het boek van Leuftink vatten hun taak heel wat serieuzer op dan de in het begin aangehaalde chirurgijns op de Zanggodin. Er moesten examens worden afgelegd, de inhoud van de ”lapdoos” werd nauwkeurig vastgesteld, er moesten uitgebreide ziektejournalen worden bijgehouden et cetera. Er was echter ook veel onwetendheid en ook al was er wel een remedie bekend (men wist in de achttiende eeuw allang dat zuurkool tegen scheurbuik hielp), dan nog werd die lang niet altijd toegepast. Hoezeer sommige auteurs bijvoorbeeld tekeergingen tegen de „rookende en smookende pokmeesters” die syfilis wilden genezen met blootstelling aan kwikhoudende damp, toch belandde Gillis Leeuwerck in 1700 in ”de hel” (het kabelgat) om daar een kwikbehandeling te ondergaan. Het middel bleek erger dan de kwaal.