Vissen naar nieuw schrijverstalent
In de IJsselhallen in Zwolle wordt zaterdag de Lees & Luisterbeurs (voorheen BCB-beurs) gehouden. Tientallen uitgevers van christelijke boeken, muziek en geschenkartikelen presenteren hun nieuwe producten. In dit artikel vertellen vier uitgevers hoe ze nieuw Nederlands schrijverstalent op het spoor komen.
De beurs is open van 09.30 tot 17.00 uur en is gratis toegankelijk.Meedenken vanaf het eerste idee
Monica van Bezooijen-van den Berg van uitgeverij De Banier gelooft in persoonlijke contacten. „Als je nieuwe auteurs wilt ontdekken, moet je een goed netwerk hebben, veel mensen spreken, geregeld polsen of iemand die geschikt lijkt wil proberen iets te schrijven. Soms vraag ik auteurs van kinderboeken of ze wel eens aan een roman denken, een andere keer ontstaat er contact via een van onze auteurs die enthousiast is over de begeleiding en op die manier nieuwe mensen aantrekt.”
Een enkele keer komt er een geschikt manuscript ongevraagd via de post binnen, maar vaak is dat niet. „Ik denk dat we 90 procent van de binnengekomen manuscripten afwijzen. Voor een deel omdat ze niet bij onze uitgeverij passen, voor een ander deel omdat het hen aan kwaliteit ontbreekt. Vaak zie je ’t al aan de eerste alinea. Hoewel, het kán gebeuren dat iemand die veel fouten maakt toch talentvol is, dat zijn tekst toch de moeite waard is vanwege een origineel idee of een spannende plot. Het omgekeerde komt trouwens ook voor: dat een verhaal veelbelovend lijkt, maar om allerlei redenen niet van de grond komt.”
Kwaliteit is een punt van zorg in de christelijke boekenwereld: „Veel manuscripten maken een rondje langs alle uitgeverijen, net zolang tot ze ergens geaccepteerd worden. Zodoende zie ik teksten die ik heb afgewezen ergens anders weer opduiken. Soms denk ik: Kunnen we als uitgevers niet gezamenlijk een bepaalde kwaliteitsnorm hooghouden?”
De kwaliteit van stijl, plot en karaktertekening speelt een belangrijke rol bij het beoordelen van manuscripten. „Toch laat ik me niet alleen daardoor leiden, ik ga ook op eigen ervaring en gevoel af. Wat zie ik in een verhaal, kan het iets worden, hebben we er een publiek voor?”
Als een manuscript in positieve zin opvalt, betekent dat nog niet meteen dat het uitgegeven wordt. „Ik lees de tekst eerst zelf, en overleg daarna altijd met een collega. Meestal komen we dan eerst met een advies, waarmee de auteur aan de slag kan voor een tweede versie. Zodra duidelijk is dat we een verhaal gaan uitgeven, gaan we met zo’n auteur om de tafel - persoonlijk contact is belangrijk.”
Het liefst denkt ze mee vanaf het allereerste idee, „maar dat geldt eigenlijk alleen voor schrijvers die al eerder iets uitgegeven hebben. Rond deze tijd van het jaar maak ik altijd een belrondje langs alle auteurs: Hoe gaat het, waar ben je mee bezig? Als iemand dan een idee voor een boek heeft, ga ik meteen meepraten en tips geven. Ik geef mensen graag de tijd -dat is nodig voor het creatieve proces-, maar ik houd wél contact en probeer ze te stimuleren. Zo heb ik dat bijvoorbeeld gedaan bij Suzanne Knegt, die jarenlang niets publiceerde, maar dit najaar met twee fantastische kinderboeken komt.”
Leren van snoeihard commentaar
„Het is haast zinloos om een manuscript naar een uitgever te sturen”, steekt Peter van Dijk van uitgeverij De Vuurbaak van wal. „Wat dat betreft voer ik een ontmoedigingsbeleid. Elke week krijg ik manuscripten binnen, en bijna nooit zit er iets geschikts bij. Eén uitzondering ken ik: Martine Jonker. Zij heeft inderdaad zomaar naar ons gemaild, en haar eerste boek is nu verschenen: ”De houtsnijder en de reis van de beeldjes”.
Bij haar had ik meteen het idee: Hier hebben we te maken met iemand die schrijven wil, niet iemand die schrijver wil worden. Bij haar gaat het ook niet alleen om dit ene verhaal, zij is een schrijfster die verder wil komen, dingen wil leren. Ik kijk natuurlijk naar haar manuscript, maar de persoon daarachter is minstens zo belangrijk. Auteurs zijn eerder kapitaal dan boeken.”
In het algemeen komt Van Dijk echter liever op een andere manier aan zijn auteurs. „Heel erg, sommige beginnende schrijvers sturen hun manuscript blind naar álle uitgevers - ik zie de namen gewoon in het cc-veld staan. En dan voel ik me ook nog geroepen om iedereen serieus te behandelen en uitvoerig commentaar te geven… Ik ben geneigd om daar maar geld voor te gaan vragen. Eigenlijk heb ik dan nog liever dat iemand gewoon opbelt, en eens vertelt wat hij precies wil.”
Maar er zijn betere wegen om tot publicatie te komen. „Probeer bijvoorbeeld eerst eens je werk in tijdschriften of kranten gepubliceerd te krijgen. Of doe mee aan een wedstrijd. Niets is moeilijker dan een kort verhaal schrijven, dus het is heel goed om daarmee te oefenen. In mijn vorige baan heb ik -samen met het ND- een verhalenwedstrijd georganiseerd, en daaruit zijn toen Frank Dorst en Frans Willem Verbaas als schrijvers komen bovendrijven. Verder houd ik altijd de kranten en bladen bij: wie weet staat er nieuw schrijftalent in. Soms ontdek ik ook auteurs via andere auteurs.”
Van Dijk zoekt mensen „die ertegen kunnen als ik snoeihard commentaar lever. Mensen die weten wat herschrijven is, die eens een cursus willen doen en dan terugkomen. Mensen die ”Het geheim van de schrijver” van Renate Dorrestein willen lezen. Niet van die auteurs die zeggen: „Je hebt me niet goed begrepen, je moet mijn tekst nog maar eens goed lezen en dan snap je wat ik bedoel.” Je kunt nog niet schrijven als je een pen op papier kunt zetten! Dat is het probleem, veel te veel mensen denken dat ze een boek kunnen schrijven omdat ze nu eenmaal hun hele leven al brieven schrijven. Christelijk Nederland verdient het dat er kwaliteit komt - wat dat betreft is het alleen maar goed als onze uitgeverij gaat concurreren met Mozaïek.”
Auteurs moet je ontdekken
„Moeilijk!” reageert Beppie de Rooy van uitgeverij Mozaïek op de vraag hoe het is het om nieuw talent aan te boren op het gebied van Nederlandstalige, christelijke fictie. „Goede schrijvers hebben weinig vrijmoedigheid om hun manuscript op te sturen. Je moet ze ontdekken: via vrienden, je netwerk en soms door het uitschrijven van een verhalenwedstrijd. De laatste tijd komen ze ook vaak binnen via andere auteurs, met wie deze potentiële schrijvers contact hebben gezocht.”
Het ontwikkelen van goede Nederlandstalige fictie kost veel tijd en inspanning, is De Rooys ervaring. „Als je iemand met talent hebt, dan heb je nog niet meteen een goed boek. Hij moet worden omgesmeed tot een professioneel auteur. Uitgeven is een vak van zeer lange adem.”
De Rooy heeft niet het gevoel dat christelijke uitgevers elkaar beconcurreren op de rand van dezelfde vijver. „Probleem van Nederlandstalige fictie is niet de vijver, maar de vis. Er zwemmen wel wat dingetjes in rond, meestal jonge enthousiaste visjes. Maar een volwassen vis is zeldzaam. Feitelijk hebben we het dan over auteurs die zich al hebben bewezen. De band met de uitgeverij is dan vaak al zo sterk dat ze graag blijven bij degene die hen heeft ontdekt.”
De Zoetermeerse uitgever krijgt „niet zo veel” manuscripten spontaan aangeboden. „Aankomend auteurs weten inmiddels dat Mozaïek tamelijk hoge eisen stelt. Een auteur die zich toch aandient heeft er meestal goed over nagedacht wat hij met zijn boek wil. Vaak heeft hij bij andere schrijvers of docenten Nederlands geïnformeerd naar welke uitgever hij zijn boek het beste kan sturen. We hebben dus niet zo’n groot aanbod, maar de kans dat er iets van belang tussen zit is groter dan gemiddeld.”
Een goed verhaal is volgens De Rooy in de eerste plaats technisch en inhoudelijk in orde. „Maar pas als een schrijver zich in zijn hart laat kijken, zullen lezers voor hem vallen. Succes hangt af van de ziel van het boek. De laatste tijd zetten wij duidelijk in op thema en diepgang: wat wil je nu echt zeggen? Waar gaat het om in het leven? Boeken als die van Joke Verweerd, Janne IJmker en Guurtje Leguijt danken hun succes aan deze wezenlijke thematiek.”
Als voorbeeld van een succesverhaal noemt De Rooy zonder aarzelen de bestseller ”Achtendertig nachten” van Janne IJmker. „Voor het eerst in mijn uitgeefloopbaan kwam alles samen: talent, kennis van techniek en aandacht voor dieper liggende thema’s. De tijd is rijp voor boeken die ertoe doen. We hebben bij fictie te vaak gedacht aan verstrooiende vakantielectuur. Tegenwoordig willen mensen juist tijd besteden aan iets zinnigs. Het leven lijkt oppervlakkiger geworden, ter compensatie is er behoefte aan diepgang.”
Schrijfwedstrijd met na-ijleffect
Dirk Aangeenbrug van uitgeverij Barnabas merkt dat het „vrij lastig” is om nieuw Nederlands schrijftalent aan te trekken. Hij houdt zich ook nog niet zo heel lang bezig met fictie van eigen bodem. „We zijn sterker op het gebied van de vertaalde buitenlandse romans. Toch zijn we bewust op zoek gegaan naar Nederlandse auteurs, omdat we ook op dat terrein een rol van betekenis willen spelen. Daarom hebben we vorig jaar een schrijfwedstrijd gehouden. De vraag was om een eerste hoofdstuk van een psychologische roman in te sturen. Dat leverde een behoorlijk aantal inzendingen op, zo’n vijftig. De kwaliteit wisselde sterk. Sommige verhalen hadden het niveau van een opstel uit groep 8. Opvallend was dat de kwaliteit toenam naarmate de sluitingsdatum dichterbij kwam.”
Uit de inzendingen koos een jury twee verhalen die veelbelovend leken. „Uiteindelijk bleef er één schrijver over met wie we verder zijn gegaan: Judith van Helden. Dat is niet veel, maar we wilden voorzichtig beginnen om te kijken of zo’n experiment zou werken. Het voordeel van deze aanpak is dat je aan de voorkant van het proces zit en vroegtijdig kunt bijsturen. Ik denk dat Judith, die al wel kinderboeken schrijft, het in zich heeft om een goede romanschrijver te worden.”
De schrijfwedstrijd heeft overigens een na-ijleffect, merkt de Heerenveense uitgever. „Mensen weten nu dat we met Nederlandstalige fictie bezig zijn en dat levert soms aardige gesprekken op. Dat is dus een positieve bijwerking.”
Van de spontane inzendingen -eerste aanzetten, complete manuscripten- is de kwaliteit doorgaans sterk onder de maat, constateert Aangeenbrug. Jaarlijks krijgt hij er zo’n 75 op zijn bureau. „Vaak moet er zo veel aan worden gesleuteld, dat het voor ons niet doenlijk is om ermee verder te gaan. Slechts sporadisch groeit een verhaal uit tot een roman.” Dat heeft overigens niet altijd te maken met een gebrek aan kwaliteit. „Bij de beoordeling kijken we eerst of een inzending qua genre binnen ons fonds past. Het is lastig om een eenling te begeleiden. Daarnaast hechten we sterk aan een christelijke levenssfeer in onze romans.”
Aangeenbrug erkent dat hij met andere christelijke uitgevers deels in dezelfde vijver vist. „Toch valt de overlap wel mee. We proberen aanvullend bezig te zijn. Qua niveau zitten we bijvoorbeeld ergens tussen het literaire werk en de eenvoudige streekroman. Ook met het genre waarop we ons richten, de psychologische roman, onderscheiden we ons. Ik denk dat er ruimte is om naast elkaar te bestaan. Bovendien kan een beetje concurrentie geen kwaad.”