Een held die dat niet wilde zijn maar het wel was
Begin deze week bracht zijn familie hem naar zijn laatste rustplaats in zijn woonplaats Paramaribo. Willem Seymor werd 72 jaar. Erg druk zal het bij de plechtigheid niet zijn geweest, want in zijn geboorteland Suriname was hij geen bekende persoonlijkheid. Dat was in de Amsterdamse Bijlmer wel anders. Hij woonde daar tot 1995 en iedereen sprak over hem met diep respect. Pa Sem noemden ze hem daar.
Wanneer ik hem precies heb ontmoet, weet ik niet meer maar het zal zo’n anderhalf jaar na de Bijlmerramp zijn geweest. Hij was niet om aan te zien, want hij zat helemaal onder de brandwonden. Pa Sem wilde wel over de gebeurtenissen tijdens die catastrofale avond van 4 oktober 1992 praten, maar hij wilde liever niet in de krant. Kort daarvoor hadden journalisten hem geïnterviewd en hem als een held neergezet. Zwaar overdreven, vond hij dat. Hij was in eigen ogen helemaal geen held.Maar hij was dat wél. Vandaar dit laatste eerbetoon.
In de jaren zestig kwam hij naar Rotterdam. In Suriname zag hij geen toekomst meer. Het land zakte langzaam weg in een moeras van corruptie en criminaliteit. Zijn jeugd was veelbewogen. Voor hem was in het gezin van negentien kinderen eigenlijk geen plek. Een tante voedde hem op, maar nadat zij was overleden, moest hij zelf maar zien te overleven. In Rotterdam vond hij allerlei baantjes in de havens en hij werkte zich een slag in de rondte. Nog nooit had hij het zo goed gehad.
In 1986 werd hij afgekeurd vanwege een versleten heup. Zijn kinderen woonden in Amsterdam en haalden hem over om in de Bijlmer te komen wonen. In zijn flat, Groeneveen, ontdekte hij een gemeenschapsruimte die op bevel van de politie was dichtgespijkerd na een vechtpartij met dodelijke afloop. Pa Sem stelde aan de bewonerscommissie voor het zaaltje in ere te herstellen. Hij kreeg de sleutel, mestte de ruimte uit en lapte het interieur met eigen geld een beetje op. Het duurde niet lang of Het Groentje werd het trefcentrum van de buurt, met Pa Sem als vaderfiguur. De kinderen kochten er snoep, Ghanezen lieten er hun post vertalen, vaders dronken er een biertje, alleenstaande moeders konden er hun kinderen even achterlaten en als het zo uitkwam, kookte hij een heerlijke Surinaamse pot. Er golden vaste regels. Op de grond spugen mocht niet en dronken worden was streng verboden.
Op die zondagavond van de vierde oktober had Pa Sem acht kinderen onder zijn hoede. Een reusachtige knal deed het geroezemoes van de kinderen verstommen en van het ene op het andere moment stond het buurtcentrum in lichterlaaie. Pa Sem had geen idee wat er was gebeurd. Samen met de kinderen rende hij door de vlammen naar buiten. Het was een chaos. Razendsnel greep het vuur om zich heen. Links en rechts zag Pa Sem mensen neervallen die van de hogere etages naar beneden waren gesprongen. Een klein Antilliaans meisje kwam in paniek naar hem toe: „Pa Sem, mijn broertje is er niet.” Hij bedacht zich geen moment. „Don’t go, you’ll get killed”, riepen enkele Afrikanen, maar hij hoorde Reinaldo schreeuwen en was al binnen.
Samen met het ventje zocht hij de uitgang. Hij had daar ooit als herkenningsteken aan een touwtje een pijp opgehangen. Juist op het moment dat hij eronderdoor liep, dreigde de pijp op de kleine Reinaldo te vallen. Met zijn handen ving Pa Sem het brandende voorwerp op. Hij probeerde de pijp van zich af te slingeren, maar in plaats daarvan kreeg hij ’m eerst op zijn hoofd en toen op z’n rug. Daar schroeide het ding zich vast. Zijn kleren vlogen in brand en pas toen, na een laatste krachtsinspanning, liet de pijp los.
Tien dagen later kon Reinaldo alweer naar school, zonder noemenswaardige verwondingen. Maar Pa Sem was er veel dramatischer aan toe. Hij lag drie weken in coma, in het brandwondencentrum in Beverwijk. Pas toen hoorde hij dat er die avond een vliegtuig op de flat was neergestort en dat er ten minste veertig doden waren gevallen.
Zijn lichaam was en bleef zwaar gehavend. Enkele vingers waren half verbrand, net als z’n ene oor. Het duurde jaren voordat hij zijn handen weer een beetje fatsoenlijk kon gebruiken. Maar wie hem vroeg of hij wel eens spijt van zijn daad had gehad, kreeg een verwijtende blik. „Hoe had ik ooit verder kunnen leven als ik niet was gegaan?” In 1994 onderscheidde oud-burgemeester Van Thijn van Amsterdam hem met de erepenning van de stad. „Wie een kind redt, redt een volk”, citeerde Van Thijn een joods gezegde. Een paar jaar later verhuisde hij naar Suriname, omdat hij daar vanwege het klimaat minder pijn leed.
Die zondagavond had er eigenlijk een kinderfeestje in het buurtcentrum gehouden moeten worden, maar een tante van de jarige kon er dan niet bij zijn. Daarom was het een dag vervroegd. Pa Sem moest er niet aan denken dat het anders was gelopen. „Dat heeft God zo gewild”, was zijn overtuiging. Want dat er niets bij geval gebeurde, dat stond voor Pa Sem zo vast als een huis.