Die goede oude tijd was niet zo ideaal
Wie vroeger als dienstplichtige onder de wapenen zat, „baalde.” Zodra hij was afgezwaaid, keek hij terug op de mooiste tijd van zijn leven. Het verleden wordt vaak geïdealiseerd, tot op de preekstoel toe. De feiten deuken echter het fraai gepolijste beeld.
Moreel verval, materialisme, normloosheid, onzekerheid, vage religiositeit; etiketten die allemaal prima passen op onze tijd. Er zijn vele redenen om je ernstig zorgen te maken over de maatschappelijke omstandigheden in onze tijd.Wie dan nog eens wat nadrukkelijker kijkt naar de situatie op het kerkelijk erf, wordt door droefheid overmand: verdeeldheid, scheuringen, onbegrip en -vooral- weinig geestelijkheid. Wie zou niet wenen?
Vooral ouderen zijn nogal eens geneigd om in gesprekken over de huidige tijdsomstandigheden te refereren aan vroeger. Vroeger was alles beter. „In mijn jeugd gebeurde dit niet. Toen wij jong waren had je het lef niet zoiets te doen.”
De generatie die beweert dat het „voor de oorlog” allemaal beter was, slinkt. Maar inmiddels is de groep die met veel waardering terugkijkt op de jaren vijftig heel nadrukkelijk aan het woord. Toen was het leven ordelijk, overzichtelijk en genormeerd. De mensen waren tevreden.
Ook binnen het kerkelijk leven bestaat een zekere heimwee naar het verleden. Met weemoed wordt soms gesproken over het rijke geestelijk leven in vroeger dagen. Herinneringen worden opgehaald aan predikanten die met profetisch gezag spraken; aan dorpen waar in elke straat meerdere kinderen van God woonden die levende en sprekende getuigen waren in hun omgeving. De verhalen over deze geestelijke vaders en moeders zijn soms in de loop van de tijd verfraaid, maar hun kern stoelt wel op feiten.
Het is ook goed die dingen in herinnering te houden. Zeker als het gaat om de trouwe leiding van God in de geschiedenis van de kerk.
Keerzijde
Ondanks dat is er toch af te dingen op het positief gekleurde beeld van het verleden. Er was veel goeds, er was ook veel verkeerds. Maatschappelijk gezien is er vandaag de dag inderdaad sprake van normloosheid en het opgaan in geld en goed. Maar de jeugd van voor de oorlog was geen haar beter.
Toegegeven, er was vroeger meer sociale controle en er bestonden minder mogelijkheden voor vermaak. Maar de klacht dat de jeugd zich misdroeg, werd ook voor de oorlog gehoord. Midden jaren dertig schreef ds. G. H. Kersten over de jongeren „die zich overgeven aan de begeerlijkheden van deze wereld en gezag niet meer aanvaarden.” Om een ander voorbeeld te noemen: alcoholisme is vandaag de dag een probleem. Maar dat was het vroeger ook. Bekend is dat rond 1900 in mijn geboortedorp, Ridderkerk, wekelijks op de late zaterdagavond vele fabrieksarbeiders laveloos langs de kant van de Ringdijk lagen. Ze hadden hun hele weekloon omgezet in het geestrijke vocht.
Een vergelijkbaar somber beeld is te schetsen van de kerkelijk ontwikkelingen in het verleden. Onverdraagzaamheid is er nu, maar die was er ook in de eerste helft van vorige eeuw. In kerkelijke organen werden heftige polemieken gevoerd, ook tussen mensen die -van enige afstand bezien- elkaar geestelijke zouden (moeten) verstaan.
Naarmate men nog verder terugkijkt in de tijd, lijkt het beeld er vaak alleen maar mooier op te worden. Predikanten halen in hun preken nog wel eens aan dat in de gouden eeuw Nederland een christelijke natie was en dat de kerk toen een bloeitijd doormaakte. Inderdaad lag er toen meer beslag en had de gereformeerde kerk een bevoorrechte positie. Wie kennisneemt van de geschriften uit de tijd van de Nadere Reformatie kan een zekere heimwee niet onderdrukken.
Maar ook deze tijd had een keerzijde. Niet voor niets hielden de nadere reformatoren boetepreken. De Zeeuwse predikant Jacobus Hondius publiceerde zijn ”Swart register van duysent zonden”. Lodensteijn klaagde in zijn ”Beschouwinge Sions” over het verval van de kerk. Het was geen uitzondering dat ambtsdragers na afloop van de zondagmorgendienst zich spoedden naar de herberg om van een goed glas wijn en een overdadige maaltijd te genieten. Ook dat was mogelijk in die bloeitijd.
Omzien naar het verleden, Gods daden niet vergeten, is beslist nodig. Het is zelfs opdracht. „Gedenk aan ’t geen Hij heeft verricht.”
Strompelen
Maar het beeld moet wel eerlijk zijn. Het is menselijk dat naarmate de tijd voortschrijdt de minder mooie dingen vervagen en het goede overblijft. Dat gebeurt bij de herinnering aan de militairedienstijd, maar dat gebeurt ook bij het spreken over het verleden in het algemeen.
Prof. G. Wisse zegt in een van redevoeringen dat de mensheid door de woestijn van de geschiedenis strompelt. Dat betekent dat er tijdens die barre tocht weliswaar goede momenten kunnen zijn geweest, maar de woestijn blijft woestijn. Dorheid en droogte overheersen, al is het ene stuk van een reis moeilijker dan het andere.
De Heere heeft gezegd dat er in het laatst der dagen zware tijden zullen aanbreken en naarmate het einde van de geschiedenis nadert de intensiteit van de zonde zal toenemen. Maar reeds zijn discipelen heeft Hij persoonlijk gezegd dat ze in de wereld verdrukking zullen hebben. Het paradijs bestaat al 6000 jaar niet meer op aarde. Dat komt voor Gods kerk straks pas weer terug. Na de grote morgen.
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl.