Huisarts en verpleeghuisarts moeten beter samenwerken
Huisarts en verpleeghuisarts in verzorgingshuizen moeten beter samenwerken. Dat blijkt uit het rapport ’Medische zorg onder druk’ van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, dat dinsdag is gepubliceerd.
Het gaat om artsen die ouderen met ernstige geestelijke beperkingen in een verzorgingshuis behandelen. Die ouderen moeten eigenlijk in een verpleeghuis worden opgenomen, maar kunnen daar door capaciteitsproblemen niet terecht.
Volgens de inspectie stemmen de eigen huisarts en de verpleeghuisarts, die wordt ’uitgeleend’ door een verpleeghuis, hun werk gebrekkig op elkaar af. Er zijn weinig of geen formele afspraken. De onderlinge contacten zijn gering. Beide artsen hebben andere taken, waardoor ze elkaar niet altijd begrijpen.
De betreffende ouderen en familieleden zijn vaak juist wel tevreden over de zorg. De ouderen zijn blij dat zij in hun eigen appartement in het verzorgingshuis kunnen blijven wonen. Familieleden denken daar net zo over.
De inspectie beveelt huisartsen en verpleeghuisartsen aan afspraken te maken hoe ze het beste kunnen samenwerken. Bovendien moeten ze ernaar streven elkaar „regelmatig en adequaat” te spreken.
Brancheorganisatie Arcares van verpleeg- en verzorgingshuizen vindt dat er snel verbetering moet komen. Ook verzorgingshuizen en betrokken beroepsgroepen realiseren zich dat al geruime tijd. Zij hebben een aantal projecten uitgevoerd om te kijken hoe dat het beste kan. Ze denken aan onder meer ondersteuning van de huisarts door een assistente of wijkverpleegkundige, en structurering van de samenwerking tussen huisarts en verpleeghuisarts.
Volgens Arcares zijn verzorgingshuizen mede in de problemen gekomen, doordat ze geen zeggenschap hebben over de huisartsen van cliënten. „Het feit dat in één instelling soms tientallen huisartsen actief zijn, maakt het bijzonder moeilijk tot eenduidige afspraken over de zorg te komen.”