Het spel is uit
Het spel is uit. De vlam is gedoofd. En de burgemeester van Londen heeft zondag de olympische vlag in handen gekregen als teken dat hij verantwoordelijk is voor de organisatie van de Olympische Spelen van 2012. Want de show moet doorgaan. De wereld wil vermaakt worden.
De regering in Peking kan tevreden zijn. De wereld heeft gezien dat haar land een eigen versie van het Wirtschaftswunder achter de rug heeft. De Chinezen staan in economische opzicht op de kaart en de wereld is er getuige van geweest dat zij in staat zijn perfect te organiseren. Alle inspanningen die de organisatie van de Olympische Spelen vergde, kan het land de komende jaren verzilveren.Op een belangrijk punt is er echter meer sprake van achteruitgang dan van vooruitgang. De situatie van de mensenrechten is er bepaald niet beter op geworden.
Critici van de keus van het Olympisch Comité voor China zijn in de achterliggende jaren steeds de mond gesnoerd met het argument dat Peking bij de toewijzing heeft beloofd op het punt van democratische vrijheden wezenlijke stappen in de goede richting te zetten. Jammer is dat de wereld niet heeft doorgevraagd wat de Chinezen daarmee bedoelen. Is dat meer eten en drinken (de Chinese versie) of is dat meer democratische vrijheid (de westerse visie)?
Inmiddels weten we dat Peking de beloften niet heeft waargemaakt. Integendeel: in de aanloop naar de Spelen zijn grote delen van het land afgesloten voor buitenlanders. De bevolking kreeg duchtig ingepeperd dat het tegenover vreemdelingen niet mocht praten. Dissidenten werden opgeborgen en christenen ervoeren verhoging van de druk.
Formeel was er het recht voor de eigen bevolking om te demonstreren op enkele aangewezen pleinen. Dat had de vrije wereld afgedwongen. Alleen op de bewuste plaatsen bleef het opvallend stil. Zelfs de onverschrokken Tibetanen of de aanhangers van de Falun Gongsekte vertoonden zich niet, terwijl zij in het verleden onverschrokken hun ongenoegen kenbaar maakten. En als iemand het waagde te demonstreren, werd hij snel en efficiënt afgevoerd.
Het meest bizarre is nog wel dat de wereld gewoon toekeek. Niemand kan zeggen het niet te hebben geweten. Als men zich tenminste niet liet meeslepen in de roes van brood en spelen. Dat deed het overgrote deel van de media nu juist wel. Er was dagelijks nieuws uit Peking. Maar dat ging bijna uitsluitend over goud, zilver en brons; niet over tranen en verdriet vanwege onderdrukking.
China heeft geleerd dat het zich niet te veel van de kritiek op de mensenrechtensituatie behoeft aan te trekken. Wanneer sportzaken of economische belangen in het geding zijn, valt het met de rest van de wereld kennelijk op een akkoordje te gooien. Landen grommen wel maar bijten niet.
De sportdelegaties en regeringsvertegenwoordigers reizen weer naar huis. Chinese medewerkers hebben nog enkele dagen nodig om de achtergelaten rommel op te ruimen. Dan herneemt het gewone leven zich weer. Voor grote groepen Chinezen betekent dit: angst, onzekerheid en bij de kleinste ideologische misstap onvrijheid.