Cultuur & boeken

Christelijke literatuur als opdracht

Amerikaanse christelijke romans zijn niet per definitie makkelijk, simpel en voorspelbaar - zoals je soms denkt bij het aanschouwen van de stapels Lynn Austin, Kristen Heitzmann en Terri Blackstock. Ook aan de overkant van de oceaan zijn er schrijvers die méér willen, die pogingen doen tot christelijke literatuur. Schrijvers die met dezelfde dilemma’s en vragen worstelen als hun vakbroeders in Nederland.

Enny de Bruijn
11 August 2008 16:49Gewijzigd op 14 November 2020 06:13

Drie van hen -Hugh Cook, James Schaap en Nancy Hull- hebben niet alleen hun sporen verdiend met het schrijven van romans en verhalen, ze stimuleren ook hun studenten om het creatieve pad op te gaan. Als docenten aan neocalvinistisch georiënteerde ”colleges” in de Verenigde Staten en Canada spelen ze een niet te onderschatten rol in de wereld van de christelijke literatuur.


„Doen wat je onderwijzer op de zondagsschool verboden heeft”

naam: James Schaap
geboren: 1948
functie: docent Engels aan Dordt College (Sioux Center, Iowa)
geschreven: meer dan 25 boeken (romans, korte verhalen, geschiedschrijving, meditatief proza)
vertaald: ”Die hun leven niet liefhadden tot de dood” (1995, met Diet Eman) en ”Vrienden met vaders” (2000)

Hoe komt het dat het werk van veel christelijke schrijvers niet zo sterk is als het zou moeten zijn? „Ik denk dat het schrijven van literatuur extra moeilijk is voor mensen die hun geloof even serieus nemen als hun vak”, zegt James Schaap. „Hoe combineer je de individualiteit, authenticiteit en eerlijkheid die van een schrijver gevraagd worden met het leven binnen een christelijke gemeenschap waar collectieve regels en gebruiken gelden? Die twee dingen zijn in wezen strijdig met elkaar.”

Schaap heeft het probleem aan den lijve ervaren. „Mijn romans worden door veel christelijke lezers als niet christelijk genoeg beschouwd: er wordt niet genoeg gebeden en gezongen, en de hoofdpersonen putten hoop en bemoediging uit gebeurtenissen of verhalen die níét rechtstreeks uit de Bijbel afkomstig zijn. De moraal is te impliciet. Maar eigenlijk hebben we het dan niet over het verschil tussen christelijke en niet-christelijke verhalen, maar over het verschil tussen literaire en niet-literaire verhalen.”

In zijn werk als docent herkent hij dezelfde dilemma’s. „Ik heb mijn leven doorgebracht in ”Dutch Reformed” kringen. Dat is de gemeenschap waar ik bij hoor, for better, for worse. Ik werk als docent, als opvoeder, aan de vorming van christelijke studenten. Maar tegelijkertijd moet ik ze, als schrijver, juist leren om buiten de gebaande paden te gaan - om zich óók te verdiepen in gedachten en daden die niet zo christelijk zijn.

Dat betekent dat ik mijn studenten bijna alles laat opschrijven; ik corrigeer niet, ik streep geen woorden door. Maar als ik een kort verhaal moet voorlezen tijdens de National Library Week sla ik de vloeken weer wél over. Dat typeert mijn dilemma. Hoewel, eigenlijk moet ik het niet in de eerste plaats over taalgebruik hebben, dat raakt de kern niet, daar gaat de discussie niet over. Taalgebruik is geen gevecht waard.”

Crucialer vindt Schaap het probleem van de verbeelding. „Elk jaar opnieuw zie ik mijn christelijke studenten daarmee worstelen. Hun zondagsschoolonderwijzer heeft ze vroeger uitdrukkelijk verboden om zich te verdiepen in het kwaad, om slechte gedachten te denken - en dan kom ik ze vertellen dat ze dat wél moeten doen. Omdat het voor een schrijver noodzakelijk is zich met hart en ziel in te leven in de ander en daarbij de duisternis in zichzelf te ontdekken. Dat is wat romanschrijvers doen: hun gevoelens onderzoeken, hun herinneringen tegen het licht houden, eerlijk zijn. Je kunt bang zijn voor die dingen in jezelf, maar je zult ze aan de oppervlakte moeten brengen. De zondaar in jezelf ontdekken.”

Schaap voelt zich bij dat alles een erfgenaam van de calvinistische traditie: jongeren moeten toegerust de wereld in. „Ik zeg tegen mijn studenten: Als jullie willen schrijven, moet je weten wat in de wereld geldt als een goed verhaal. Zulke verhalen krijgen ze dus te lezen, verhalen waardoor mijn moeder geschokt zou zijn - dat besef ik. Maar we mogen ons niet opsluiten in een bastion, we maken deel uit van deze wereld. We kunnen dus maar beter kennisnemen van dat seculiere gedachtegoed, om onze eigen christelijke erfenis ernaast te leggen. En waar kun je dat beter en veiliger leren dan binnen een christelijk instituut?”


„Ik wil niet preken tegen mijn publiek”

naam: Nancy Hull
geboren: 1952
functie: docent jeugdliteratuur aan Calvin College (Grand Rapids, Michigan)
geschreven: een jeugdroman: ”On rough seas” (2008)
vertaald: (nog) niet

Haar eerste boek is net verschenen: een jeugdroman over de Slag om Duinkerken in 1940. „Om dat verhaal te kunnen schrijven heb ik allerlei geschiedenisboeken doorgenomen. Steeds weer lees je dan over die enorme vloot van wel duizend marineschepen, veerboten, vissersschepen en allerlei kleinere plezierbootjes, die in juni 1940 heen en weer voer over het Kanaal om zo veel mogelijk soldaten te evacueren.

Maar wat bijna niemand weet, wat in de meeste boeken niet te lezen valt: tijdens die evacuatie hebben Churchill en de aartsbisschop van Canterbury een biddag voor de troepen afgekondigd. Ze vroegen mensen om halverwege de dag met hun werk te stoppen om te gaan bidden, in de kerk of waar dan ook. En wat blijkt? Op de dag nadat overal in Engeland mensen in gebed waren voor de soldaten, betrok de lucht boven het Kanaal, zodat de Luftwaffe niet kon bombarderen. Ik denk dat die biddag daar iets mee te maken heeft.”

Het is een van de dingen waarmee Nancy Hull, heel voorzichtig, iets probeert duidelijk te maken van de kracht van het christelijk geloof. „De moeder van mijn hoofdpersoon gaat naar de kerk tijdens die biddag, maar de vader wil eerst niet. Pas in de loop van het verhaal zie je hem geleidelijk aan veranderen, als resultaat van alle gebeurtenissen en ontwikkelingen. Dat is voor mij een manier om Gods macht in deze situatie te laten zien.”

Ze houdt niet van boeken die „het uitschreeuwen” dat ze christelijk zijn. „Ik wil niet preken tegen mijn publiek, zoals dat in het verleden vaak gebeurde. Daarin ben ik trouwens niet de enige: veel schrijvers van christelijke jeugdboeken proberen tegenwoordig subtieler en implicieter iets van hun geloof merkbaar te laten worden in hun boeken. Niet dik erbovenop gelegd, maar verweven in de verhaallijnen. Het gaat erom dat een schrijver zijn lezers aan het denken zet, doordat de hoofdpersoon een ontwikkeling doormaakt waarin iets van vergeving, hoop, verlossing zichtbaar wordt.”

Wie als christen een roman schrijft, kan bovendien niet anders dan de gebeurtenissen vanuit een christelijk perspectief duiden - zoals Hull zelf ook doet, als ze een verband legt tussen de biddag voor Duinkerken en de geslaagde evacuatie van de dag daarna. „Vertel mij niet dat God niet de hand heeft in zulke dingen. Ik merk het zelfs in de kleine gebeurtenissen in mijn eigen leven, in mijn werken aan dit boek: de toevallige ontmoetingen met bijzondere mensen die precies dát verhaal vertelden dat ik nodig had, de manier waarop de geschiedenis van mijn eigen moeder me verder hielp met de plot, de reactie van mijn zoon… Allerlei dingen uit mijn eigen leven komen samen in dit boek, en dat heb ik als een heel wonderbaarlijk proces ervaren.”

Haar eigen schrijfervaring helpt bij het lesgeven: „Onze colleges voor literatuurstudenten gaan niet alleen over boeken van beroemde auteurs, ze zijn er óók op gericht studenten te helpen bij hun roeping tot het schrijverschap. Als docenten Engels hebben we allemaal ervaring met boeken schrijven en publiceren, zodat we onze studenten iets kunnen leren over het schrijfproces en hen kunnen helpen bij de stappen die ze moeten zetten om te worden uitgegeven. Het gaat erom dat we ze stimuleren, dat ze gaan geloven dat zij het óók kunnen.”


„Schrijven vanuit boodschap levert houterige verhalen op”

naam: Hugh Cook
geboren: 1942
functie: voormalig docent Engels aan Redeemer College (Ancaster, Ontario)
geschreven: twee verhalenbundels en een roman
vertaald: ”Een man komt thuis” (2007)

Hugh Cook bekent dat hij zich soms ongemakkelijk voelt in de christelijke boekhandel. Veel romans spreken hem niet aan: de verhalen zijn te voorspelbaar, te veel gericht op de boodschap en te weinig op de personages en de gebeurtenissen. „Ik denk dat je als schrijver niet moet beginnen met de boodschap. Als je dat doet, help je je verhaal maar al te vaak om zeep. De karakters worden houterig, de gebeurtenissen onrealistisch. Je weet van tevoren precies waar het heen moet, en dus kan het verhaal jou als schrijver niet meer verrassen.”

Hoe hij dan zelf werkt? „Laat ik een voorbeeld geven. Mijn eigen roman begon met het plaatje van een man van middelbare leeftijd die uit het raam naar beneden keek, naar zijn vader. Dat was wat ik voor me zag, en van daaruit ben ik begonnen met schrijven: wie zijn die mannen, hoe is hun verhouding? De ingang naar een goed verhaal ligt niet in de wereld van de ideeën, maar in de wereld van de zintuigen. Het begint altijd met een anekdote, een beeld, een geluid.”

Cook probeert zelf om niet vanuit de boodschap, maar vanuit de karakters te denken en te schrijven. „Al schrijvend leer ik ze kennen, probeer ik te ontdekken waar ze heen willen. Dat is het belangrijkste. Daarna kan ik me altijd nog zorgen gaan maken over de vraag wat het verhaal te zeggen heeft. Meestal kom ik daar in de loop van het schrijfproces pas achter. Ik probeer trouw te zijn aan mijn levensbeschouwing, maar ik wil me geen zorgen maken of mijn boeken wel voldoende christelijk zijn. Als het goed is, weerspiegelt een verhaal vanzelf wat een schrijver gelooft.” Zijn eigen roman vormt het bewijs. Onnadrukkelijk weeft de schrijver de woorden van de catechismus door zijn verhaal heen: dat God het kwaad voor de gelovigen ten beste keren wil.

„Het schrijverschap is een roeping, ja, zo beschouw ik dat wel. Ik ben opgevoed in een echt gereformeerd huisgezin, waar veel gelezen werd. Elke dag de kinderbijbel -vooral de verhalen uit het Oude Testament spraken me enorm aan-, maar ook veel andere lectuur. Ik ben altijd een gretige lezer geweest. En als ik iets zie wat ik hevig bewonder, wil ik hetzelfde gaan doen. Voor mij betekende het lezen van de boeken van Flannery O’Connor een doorbraak. Zij liet me zien dat je een christelijke schrijver kon zijn en literatuur schrijven, en dat je het daarbij gewoon over je eigen gemeenschap kon hebben. In mijn geval dus de wereld van de gereformeerde Nederlandse immigranten in Canada.”

Hij stuurde zijn eerste verhalen en gedichten niet naar christelijke uitgeverijen, maar naar algemene, literaire tijdschriften. „Ik dacht: als het echt goed geschreven is, dan zal het wel een publiek vinden.” Dat lukte, en sindsdien verdient hij de kost als schrijver én schrijfdocent. Tot een paar jaar geleden gaf hij les aan Redeemer College, en nog steeds is hij een veelgevraagd docent bij schrijfcursussen en -workshops. Bovendien voorziet hij regelmatig -tegen vergoeding- manuscripten van beginnende auteurs van commentaar.

Wat overigens niet betekent dat zijn eigen teksten hem altijd even snel uit de pen vloeien: „Ik ben een schrijver van zinnen, ik wil tevreden zijn over iedere zin afzonderlijk. Zo ben ik soms een hele ochtend met één alinea bezig.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer