Ramadan-imam
De ramadan, de traditionele islamitische vastenmaand, begint dit jaar rond 1 september. Het is een bijzondere maand voor moslims, waarin ze meer dan anders bezig zijn met hun geloof. Vooral tijdens de laatste tien dagen van deze maand verblijven moslims gedurende een langere periode in de moskee, soms dagenlang, de zogenaamde itikaf.
Evenals andere jaren heeft de Marokkaanse koning Mohammed VI besloten in die periode een aantal imams naar zijn buitenlandse onderdanen te sturen. Woensdag maakte hij bekend dat 176 imams de Straat van Gibraltar zullen oversteken om hun Europese collega’s te helpen in deze drukke periode. Van deze groep zullen er zeven naar Nederland komen. Dat is weinig vergeleken met de 31 voor België en de 100 in Frankrijk. Kennelijk is in die landen meer werk voor deze imams.Deze keer heeft koning Mohammed de zorgvuldig geselecteerde imams een speciale opdracht meegegeven: ze moeten de radicalisering tegengaan. Door te zorgen dat er voldoende gematigde imams aanwezig zijn, kan de islamitische gemeenschap voorkomen dat jongeren elders hun heil gaan zoeken. Met name via internet zijn extremistische bronnen gemakkelijk te vinden en juist in de periode van de ramadan kunnen die een ongewenste aantrekkingskracht op hen uitoefenen.
Het is een goed teken dat de Marokkaanse vorst oog heeft voor deze gevaren. Het gegeven dat de groep van 176 geestelijke leiders ook negen vrouwen telt, geeft aan dat dit inderdaad geen radicale moslims zijn. Er is dus zeker reden om het gebaar van Marokko serieus te nemen.
De reactie uit Den Haag is echter verre van positief. De politici spreken geïrriteerd over het Marokkaanse vaderlijke gedrag. „Zo’n clubje ingevlogen imams, daar heeft niemand wat aan.” Die ’leenimams’ mag Marokko houden, stelt een van de ochtendkranten.
Het is de vraag of deze reacties niet te veel ingekleurd zijn door emoties. In eerdere jaren is nooit actie ondernomen tegen deze ramadan-imams. Dat ze nu op de agenda staan, komt deels omdat de koning zijn besluit kennelijk genomen heeft in de komkommertijd. De ramadan verschuift in de loop van de jaren en daarom ontkwam hij daar niet aan.
De emoties zijn mogelijk ook het gevolg van de speciale taak die Mohammed VI de imams heeft toebedacht. Dat de radicalisering voor een belangrijk deel vanuit de islamitische gemeenschap zelf bestreden moet worden, is zonneklaar. Maar het is de vraag of daar extra geestelijken uit Marokko voor nodig zijn. Ook al zijn ze zorgvuldig geselecteerd, het zijn toch imams die de Nederlandse situatie niet van binnenuit kennen en de taal niet spreken.
Politici moeten echter voorzichtig zijn zich te veel met deze ’binnenkerkelijke’ kwestie te bemoeien. In plaats daarvan zouden ze wel een verzoek kunnen doen aan Mohammed VI. De koning zou als tegenprestatie moslimlanden ervan kunnen overtuigen dat nu ook Nederlandse zendelingen toegelaten moeten worden. Die zouden christenen in Noord-Afrika kunnen toerusten en helpen bij het evangeliseren.
Die ’bemoeizucht’ vanuit Europa zal waarschijnlijk niet op prijs worden gesteld.