Jongensgezin zonder haantjesgedrag
Ze schelen elf jaar en hebben daarom weinig gezamenlijke herinneringen. Toch noemen de broers Huib Teeuw (58), directeur van de School met de Bijbel in Oud-Alblas, en dr. Alfred Teeuw (47), verpleeghuisarts in Salem en theoloog, hun relatie hecht. „Als er wat is, zijn we er voor elkaar.” Ze doelen daarbij ook op de hersentumor die de vrouw van Huib trof. „Het gebed voor haar met elkaar verstevigde de band.”
De caravan staat al voor de deur bij de familie Teeuw in Oud-Alblas. Huib kijkt uit naar zijn lange zomervakantie. Zodra hij vrij is, hoopt hij met zijn vrouw naar Zuid-Frankrijk te vertrekken. Broer Alfred is bepaald niet jaloers op een vakantie met de sleurhut. „Wij boeken altijd een huisje in Zwitserland. En na een week bedenk ik alweer hoe fijn het thuis is.”Het is een van de sporadische verschillen in interesse tussen de twee broers. Alfred: „We hebben allebei voor een ander beroep gekozen, maar liggen in ons denken sterk op één lijn.” Zelfs hun hobby’s komen overeen: orgelspelen en vogels houden. Hoewel Huib zijn volière inmiddels vanwege de kleinkinderen voor een speeltoestel heeft ingeruild.
Huib is geboren in Bergambacht. Als klein ventje verhuisde hij met zijn ouders en zijn oudere broer Jan naar Lekkerkerk. Daar werden de volgende vier jongens geboren: Piet, Wijnand, Alfred en Arjan. Een jongensgezin dus. Alfred, lachend: „Pas nu ik zelf twee meiden heb, weet ik wat ik heb gemist. Mijn dochter wees me er net nog op dat ik mijn stropdas beter kon afdoen. Op kleding werd vroeger nooit gelet. Ook mijn moeder, die van een boerderij kwam, vond het geen belangrijk thema.”
Zes broers, dan móét er bijna sprake zijn geweest van competitie.
Huib: „We waren allemaal redelijk sportief. We speelden volleybal en voetbal, zwommen en schaatsten. Maar haantjesgedrag kenden we niet.”
Alfred: „Nee, daar was de sfeer niet naar. Er was eigenlijk nooit ruzie.”
Nooit?
Afred: „Ik kan het me niet herinneren. Jij, Huib?
Huib: „Nee, echt niet. Ook tussen ons tweeën niet. Daar is onze opvoeding denk ik debet aan. We zochten nooit de weg van de confrontatie. Een meningsverschil losten we pratend op. Ik denk dat al mijn broers dat in hun latere leven hebben meegenomen.”
Tussen de oudste en de jongste zoon van de familie Teeuw zat ruim twintig jaar. Huib was elf toen Alfred werd geboren. Huib: „Ik kan me dat nog goed herinneren. Op zijn geboortedag hield de brandweer een grote oefening in ons dorp. Ik kon dat vanuit de slaapkamer van mijn ouders goed zien, maar die was verboden terrein omdat daar mijn kleine broertje in de wieg lag.”
Zag dat kleine jongetje later erg tegen zijn grote broer op?
Alfred: „Opzien is niet het goede woord; Huib was wel ouder en sterker. Na een ruzie met jongetjes uit de buurt ging ik hem halen. Hij loste de zaak overigens alleen met woorden op.”
Elf jaar verschil is veel.
Alfred: „Dat is het zeker. Ik moet eerlijk zeggen dat ik me van Huib toen hij nog thuis woonde, niet veel meer herinner. Toen ik naar de middelbare school ging, trouwde hij. Ik heb verschillende keren bij hem in Lunteren gelogeerd.”
Zijn er vanwege het leeftijdsverschil verschillen in de manier waarop jullie zijn opgevoed?
Alfred: „In mijn herinnering waren er geen verschillen. Huib was gewoon een fase verder. Hij was de eerste van ons tweeën die ging brommerrijden, zijn rijbewijs haalde en verkering kreeg. Hij loopt nog steeds voor. We hebben allebei vier kinderen, met eenzelfde leeftijdsverdeling. Maar Huib is inmiddels opa. Zijn kinderen zijn uitgevlogen. Die van mij wonen allemaal nog thuis.”
Vrijzinnige insteek
De familie Teeuw ging in Lekkerkerk naar de plaatselijke hervormde kerk. Alfred: „Vader, die in zijn dagelijks leven procuratiehouder was, zat daar in de kerkenraad. De gemeente had een vrijzinnige insteek waarmee hij zich niet kon vereenzelvigen, maar daarom wilde hij juist een Bijbels, orthodox geluid laten horen.” Huib: „Ik kan de spanning die dat soms met zich meebracht nog voelen.”
Alfred: „Mijn vader was en is echt hervormd. Hij zag zich in die kerk geplaatst en wilde daar ook zijn verantwoordelijkheid nemen. Hij zou er pas uitgaan als Christus niet meer zou mogen worden gepredikt. Dat heeft hij ons als zonen meegegeven. Dat is misschien ook wel de reden dat we allemaal voorzitter zijn geweest van de jeugdvereniging en allemaal in de kerkenraad zitten of hebben gezeten.” Huib: „En de reden dat geen van mijn broers na 2004 de PKN heeft verlaten.”
Ook hun moeder vond het belangrijk dat haar zonen zich later zouden kunnen inzetten voor de kerkelijke gemeente. Daarom wilde ze dat al haar jongens alle 150 psalmen op het orgel konden begeleiden. Huib: „Nu staat er bij alle broers thuis een orgel. En de meesten zijn kerkorganist, onder wie ik.” Alfred: „Ik heb de gemeentezang ook wel eens begeleid, maar de combinatie orgelspelen en preken is niet handig. Ik speel nog wel, maar niet op het niveau van Huib. Huib wisselt wel muziek uit met mijn oudste zoon, Jan Peter.” Huib: „Als ik een drukke dag heb gehad, geeft orgelspelen mij een stuk ontspanning.”
Talenten benutten
Het was voor de ouders Teeuw belangrijk dat hun kinderen de talenten die ze bezaten, benutten. Alle broers moesten dan ook een vervolgopleiding doen. Pas achteraf zagen Huib en Alfred dat het een voorrecht was dat hun ouders die konden betalen. Huib: „In mijn tijd ging je na de lagere school zo veel mogelijk naar een opleiding in je eigen woonplaats. In Lekkerkerk was een huishoudschool en een ulo. Het werd de laatste. Net als drie andere broers koos ik daarna voor het onderwijs. Misschien hebben we de keus voor de kweekschool ook wel van mijn vader overgenomen, want naast zijn baan op kantoor gaf hij les op een avondschool.”
Alfred: „Toen ik van de lagere school kwam, was het Wartburg College in Rotterdam geopend. Na het VWO daar ging ik medicijnen studeren in Rotterdam. Pas later ben ik theologie gaan doen. En daarna heb ik me jaren aan m’n promotieonderzoek gewijd.” Dat blijven doorleren ziet hij terug bij zijn broers. „We zijn laatbloeiers. Broer Piet is net als ik na de pabo theologie gaan studeren. Wijnand heeft economie gedaan. Huib heeft zijn MO-A en MO-B pedagogiek afgerond. Gewoon rustig doorgaan, dat kennen we allemaal.”
Hoe typeren jullie elkaar verder?
Alfred: „Huib is gelijkmatig, betrokken en heeft een brede interesse.” Huib: „Alfred is altijd bezig, verzet bergen werk, maar je zult nooit van hem horen dat hij het druk heeft.”
Alfred: „Wat noem je druk. Het valt allemaal wel mee. Ik vind het fijn om bijvoorbeeld in het bestuur van de Nederlandse Patiënten Vereniging te participeren of om een artikeltje voor het RD te schrijven.
Ook het preken op zondag doe ik graag. Het is soms heel lastig om ”nee” te zeggen als ik op het laatste moment nog voor een dienst wordt gevraagd omdat een predikant ziek is geworden. Gelukkig kan ik het combineren met mijn werk. Dat komt ook omdat ik op loopafstand van mijn werk woon. Ik win de tijd die anderen in de file staan.”
Huib: „Achteraf gezien bedenk ik wel eens dat ik in de tijd dat de kinderen nog thuis waren, te druk was. Vaak werkte ik twee avonden voor school. En ook het lidmaatschap van de kerkenraad slokte vaak een paar avonden op.” Alfred: „Het is inderdaad goed daar alert op te zijn. Hoewel het wel scheelt dat ik, net als Huib overigens, tussen de middag altijd thuis eet.”
Avondje afspreken
Vanwege die volle agenda zit zomaar een avondje afspreken met zijn broer er niet zo vaak in. Wel belt Huib Alfred als hij een vraag heeft op medisch gebied. Huib: „En Alfred belde mij toen zijn zoon een stageschool zocht.” Alfred: „Zien doen we elkaar vooral bij m’n vader, die in een appartement in Nebo in Zwijndrecht woont. En op verjaardagen. Die proberen we als broers dan ook echt bij te houden.”
Met praten zeggen beide broers weinig moeite te hebben. „Dat was vroeger al zo. Na het eten zaten we vaak uren na te tafelen. Mijn moeder ruimde dan ondertussen de tafel af en zette koffie.”
Kerk en muziek vormden de rode draad in de gesprekken. „Dat is nog steeds zo.” Huib: „Maar het ging vaak ook gewoon over hoe het op school was en waar we op het werk tegen aanliepen.”
Regelmatig nemen de broers een boek mee naar een verjaardag om aan elkaar uit te lenen. Vaak met de opmerking: „Dit is een apart boek”, of: „Dat is boeiend om te lezen.” Alfred: „Ik heb van Huib onder meer ”Het Godsgetal” en ”De kleine Kudde” van Ouweneel gelezen. Huib heeft een keer -eveneens van Ouweneel- het boek ”Geneest de zieken” geleend. Maar ook wel eens boeken van Randy Alcorn, Peretti en dat soort schrijvers.” Huib: „En ik krijg vaak zijn eigen producties.”
En?
Huib: „Over veel onderwerpen denken we hetzelfde. Maar soms zou ik van Alfred in zijn werk wel eens een duidelijker mening willen horen. Bijvoorbeeld over donortransplantatie: ja of nee. Na het lezen van zijn boekje wist ik het nog niet. Het heeft me overigens wel aan het denken gezet. En dat zal dan wel de bedoeling zijn geweest.”
Ook over gebedsgenezing schreef Alfred het nodige. Een onderwerp dat door ziekte in de familiekring dichtbij kwam. Huib: „Bij mijn vrouw, Marianne, ontdekten doktoren tien jaar geleden een hersentumor. Dat is een spannende tijd geweest.” Maar ook een periode waarin we als broers nader tot elkaar kwamen.” Alfred weet zich nog goed te herinneren dat hij vlak nadat de diagnose was gesteld samen met zijn broers voor zijn schoonzus heeft gebeden. „Dat schept een enorme band.”
Helpt bidden?
Alfred: „Ik geloof zeker dat God wonderen kan doen en doet. Ik geloof eveneens in de kracht van het gebed. Maar ik ben ook wel nuchter. God geneest niet iedereen. Ik denk wel eens dat ik op dit punt mijn beroep tegen heb. Ik zie dagelijks mensen met alzheimer, parkinson, herseninfarcten en dergelijke; allemaal ongeneeslijke ziekten. Dat zorgt er misschien voor dat ik te veel denk dat God niet geneest. Zelfs mijn kinderen corrigeren me op dit punt.”
Is het gebed voor Marianne verhoord?
Alfred: „Dat Marianne door de operatie heen is gekomen, dat zij niet opstandig is geworden omdat het allemaal zo lang duurde, dat zij haar vertrouwen in God heeft behouden, zie ik als verhoring op het gebed. Maar ze heeft nog steeds permanent last van oorsuizen. Het zou natuurlijk geweldig zijn als ze daarvan af zou komen.”
Huib: „Zeker bidden wij om het wegnemen van het oorsuizen bij Marianne; maar in dit alles weten wij dat God soeverein is in Zijn handelen. Dat betekent dat God alles kan wat Hij wil, maar niet alles wil wat Hij kan. Deze wetenschap geeft ons rust.”
Dat geldt ook voor de kleindochter van Huib, die ernstig gehandicapt is. Huib wijst naar een foto aan de muur: „Het is een geweldig kind. Ze ziet er ook heel gewoon uit, maar ze kan door een stoornis in haar spieren haar armen en benen niet bewegen. Dat is een grote zorg. En het maakt onze taak als grootouders om voor onze kinderen en kleinkinderen te bidden alleen maar groter.”
Alfred: „Dat is wel iets dat je bij het ouder worden meer gaat zien. Wat een voorrecht het is dat je zelf biddende ouders en grootouders had en hebt.” Huib: „Gods genade werkt door de geslachten heen. Al onze broers gaan naar de kerk. En ook onze kinderen zijn met Gods Woord bezig. Het is geweldig om te ervaren hoe open ze daarover kunnen praten. Dat vervult me met grote dankbaarheid.”
Dit is de tweede aflevering in een serie dubbelinterviews met twee broers. Volgende week vrijdag deel 3.