Opinie

Arminius was geen arminiaan

Het proefschrift van dr. William den Boer over de theologie van Arminius heeft in deze krant en elders uiteenlopende reacties opgeroepen. Hij reageert in deze bijdrage op de artikelen van dr. C. A. van der Sluijs (RD van 23 juni en 4 juli) en dr. W. J. van Asselt (RD van 2 juli).

11 July 2008 20:33Gewijzigd op 14 November 2020 06:06

Van der Sluijs werpt mij tegen dat Arminius niet kan worden verstaan los van de theologische en kerkelijke ontwikkelingen van zijn dagen en die van de kerk der eeuwen. Geheel mee eens; dat is precies wat ik in mijn dissertatie heb willen doen.Van der Sluijs hanteert echter een paradigma waarin de gehele leerontwikkeling te vangen is in de strijd tussen twee uitersten: de vrije wil tegenover uitverkiezing uit genade alleen, Pelagius tegenover Augustinus. Hoewel ik zeker toestem dat deze strijd uiterst essentieel is en blijft, doen we Arminius beslist onrecht als we hem ongenuanceerd in het pelagiaanse kamp situeren.

Lezing van Arminius’ geschriften maakt duidelijk dat hij voortdurend alert was als het ging om de volstrekte menselijke afhankelijkheid van Gods genade. Hij bestreed met kracht het pelagiaanse denken dat de mens een natuurlijke, van God onafhankelijke wilsvrijheid tot het goede toeschrijft. Arminius leert een asymmetrische verhouding tussen de oorzaak van het behoud en van de verdoemenis: wie verloren gaat heeft dat zelf verdiend, is daar geheel zelf de oorzaak van; het behoud daarentegen is geheel afhankelijk van Gods genade, gaat zelfs tegen verdiensten in.

Het verschil met zijn opponenten is voor Arminius niet gelegen in de mate van afhankelijkheid van Gods genade, maar in de wijze waarop die genade werkt. Om diverse redenen is een onweerstaanbare werking van de genade voor Arminius niet te rijmen met de aard van de genade en met Gods rechtvaardigheid.

Theologisch
Als het „arminianisme van alle tijden” gekenmerkt wordt door mensmiddelpuntigheid, zoals Van der Sluijs opmerkt, is Arminius zeker geen arminiaan. Arminius’ zorg voor een vrije wilskeuze -die voor het goede dus geheel van genade afhankelijk is- is theologisch, niet antropologisch gemotiveerd. Vanuit het uitgangspunt dat God rechtvaardig is en dat de theologie erop gericht is God ook als zodanig te doen kennen, was het zijns inziens noodzakelijk een vrije wilskeuze te handhaven.

De vrije wilskeuze is essentieel voor het mens-zijn, zo heeft God de mens geschapen en zo behandelt God hem ook (want rechtvaardigheid bestaat uit het geven van wat de ander toekomt). Zonder werkelijke vrijheid zou God de oorzaak zijn van alles, dus ook van zonde en kwaad. Dat is behalve een godslasterlijke gedachte voor Arminius bovendien een ondermijning van het fundament van elk dienen van God.

Van der Sluijs wijst erop dat het in Dordt ten diepste ging om het genadekarakter van het geloof en hij citeert daarbij de Dordtse verwerping (DL III/IV, 9) dat „genade en de vrije wil gedeeltelijke oorzaken” van de bekering zijn, en dat „God niet eer de wil van de mens krachtig helpt tot de bekering, dan wanneer de wil van de mens zich zelf beweegt en daartoe bepaalt.” Daar stem ik van harte mee in, maar ik ben ervan overtuigd dat ook Arminius dit motief en deze verwerping van harte zou hebben onderschreven!

Dr. Van Asselt constateert terecht dat het in het debat rond Arminius gaat om de godsleer. Ik plaats nog enkele kanttekeningen bij hetgeen hij schrijft.

Arminius wist dat zijn collega’s geen absolute noodzakelijkheid van de werkelijkheid leerden: alleen God Zelf is absoluut noodzakelijk; al Gods handelen naar buiten gaat via de scharnier van Gods wil, zodat de schepping in die zin in het teken staat van vrijheid en contingentie. Arminius verschilde echter op dit punt van mening, dat hij vond dat echte vrijheid bestaat uit twee ”graden van vrijheid”: niet alleen de vrijheid van Gods wil (erkend door beide partijen), maar ook de menselijke vrijheid dient dan gewaarborgd te zijn. Zonder die tweede graad van vrijheid is de schepping toch noodzakelijk (hoewel niet absoluut).

Niet voldoende
Van groot belang is ook te onderkennen dat Arminius een andere visie op vrijheid en verantwoordelijkheid had dan zijn opponenten. Afwezigheid van dwang (spontaneïteit), die goed kan samengaan met noodzakelijkheid, is volgens Arminius geen voldoende voorwaarde voor verantwoordelijkheid: als een mens bijvoorbeeld uit eigen beweging, ongedwongen ongelovig is, maar tegelijk niet anders kan dan ongelovig zijn, kan hij daarvoor niet verantwoordelijk worden gehouden.

Omdat Arminius per se wilde voorkomen dat God voor zonde en ongeloof verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden, leerde hij dat de menselijke wil echt vrij was (vrijheid van indifferentie). Om daadwerkelijk het goede te kiezen, is hij echter wel fundamenteel en continu afhankelijk van Gods genade, die God aan allen in voldoende mate wil schenken.

Ten slotte: de kwestie is inderdaad complex en vraagt om nuancering en een historische, contextuele benadering. Zo veel is mij echter wel duidelijk, dat we Arminius niet mogen vereenzelvigen met veel remonstranten. Tegen het dreigend (en actueel) moralisme en antropocentrisme van hún visie heeft de Dordtse Synode het sola gratia van de Reformatie gehandhaafd (stelling 16 bij mijn proefschrift). En uiteindelijk gaat het niet om de vraag of we (een goede of echte) calvinist dan wel arminiaan of remonstrant zijn, maar of we „van Christus” zijn (vgl. 1 Kor. 1:12).

De auteur is docent Nederlandse kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit Apeldoorn en wetenschappelijk medewerker van het Instituut voor Reformatieonderzoek. Hij promoveerde op 27 juni op een proefschrift over Jacobus Arminius.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer