De brede kerk en het smalle pad
Ze voelen er weinig voor de onderlinge verschillen groter te maken dan ze zijn. Maar ze zijn er ook niet de mannen naar om de diversiteit in beider opvattingen weg te moffelen. In hoeverre herkennen dr. Chris Janse (64), oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, en dr. Sam Janse (58), predikant van de protestantse gemeente van Driebergen, bij elkaar de opvoeding die ze van huis uit meekregen? „Sommige van die prachtige zinnen uit de Statenvertaling, waaruit mijn vader altijd aan tafel voorlas, vergeet ik nooit.”
Ook al lopen ze de deur bij elkaar niet plat en zijn de contacten spaarzamelijk, de broers hebben elkaar nooit uit het oog verloren, laat staan uit het hart. „Een enkele keer per jaar ontmoeten we elkaar, samen met onze vrouwen”, zegt dr. Sam Janse.De predikant schenkt zijn oudste broer nog een keer thee, loopt naar de achterkamer van de pastorie en haalt een standaard met twee foto’s van vader en moeder Janse tevoorschijn. Met gevoel voor symboliek: „Laten we hun portretten tijdens het gesprek in onze nabijheid plaatsen.”
De foto’s dateren uit het begin van de jaren veertig, zo blijkt uit een krabbeltje op de achterkant, nog voordat beiden met elkaar waren getrouwd. Het huwelijk had in 1941 plaats. Twee jaar later kwam het eerste kind ter wereld, Chris, gevolgd door Kees (1946) en Sam (1949).
De drie broers groeiden in verschillende plaatsen op. Vader Janse, onderwijzer en auteur van kinderboeken, maakte in korte tijd veel verhuisbewegingen. „Hij zwierf van de Veluwe naar Brabant, van Brabant naar de Veluwe en vervolgens weer van de Veluwe naar Brabant. Hij was niet een man die snel rust vond”, zegt ds. Janse.
Lijkt u op hem?
S. Janse: „Mijn vader kon zich heel fanatiek met een project bezighouden: dan moest hij door, dan moest het af. Dat aspect herken ik wel bij mezelf.”
C. S. L. Janse: „Vader las veel en schreef veel. Werken op school is natuurlijk anders dan werken bij een krant, maar er zijn toch ook raakvlakken.”
S. Janse: „De behoefte om onderwijs te geven hebben we alle drie. Onze middelste broer Kees is ook onderwijzer geworden.”
Hoe zou u elkaars karakter willen omschrijven?
S. Janse: „Mijn broer is een rustig mens. Hij is rationeel, overdenkt wat hij zegt, reageert niet primair. Hij is ook principieel en vasthoudend. Ik denk niet dat mijn woorden jou vreemd in de oren klinken, Chris?”
C. S. L. Janse: „Het beeld dat je van mij schetst, komt aardig overeen met het mijne.”
S. Janse: „De rationele trek van Chris heb ik zelf ook, maar in de loop der jaren heb ik meer oog gekregen voor de gevoelsmatige kant van mijn leven. Iedereen heeft gevoelens, maar niet iedereen geeft ze de ruimte.”
C. S. L. Janse: „Bij mij is dat inderdaad minder. Als kind was jij, Sam, speelser. Rebelser ook. Moeder zei wel eens: „Als ik Sam niet had gehad, had ik niet geweten wat het was om kinderen te hebben.” Het kostte enige tijd voordat je je op de studie richtte. Uiteindelijk kwam het er wel van. We zijn beiden gepromoveerd, zij het op oudere leeftijd.”
Hoe intensief trok u als broertjes met elkaar op? Was de oudste het voorbeeld voor de jongste?
S. Janse: „Ik geloof niet dat ik die laatste vraag kan bevestigen. Nee, ik herinner me Chris vooral als een jongen die ijverig leerde. Jij hoefde nooit iets te doen in het huishouden. Kees en ik vonden dat niet altijd leuk. Wij deden de vaat en de boodschappen. En Chris? Chris moest studeren. In onze optiek kreeg jij een voorkeursbehandeling.”
C. S. L. Janse: „Maar Kees was misschien ook de gewilligste van ons drieën om allerlei klusjes te doen. Ik was zestien jaar toen ik in Amsterdam ging studeren, jij was toen negen jaar. We spraken elkaar slechts af en toe.”
S. Janse: „Als we op vakantie gingen naar Zeeland, zat jij in de boeken en speelden wij bij sloten en reden mee op de trekker.”
Uw vader had een brede belangstelling, zowel op kerkelijk als op maatschappelijk gebied. Heeft hij u aangemoedigd tot de studie?
C. S. L. Janse: „Vader beschikte over een grote verzameling boeken. Op allerlei bladen had hij een abonnement, ik keek daar regelmatig in. Er ging een zekere stimulans van uit.”
S. Janse: „Thuis heerste een leescultuur. Elke dag hoorden wij vader voorlezen uit de Statenvertaling. Je moet er een antenne voor hebben, maar als je die hebt, krijg je veel mee.”
Wat bijvoorbeeld?
C. S. L. Janse: „Bijbelkennis onder andere.”
S. Janse: „Typisch een antwoord voor jou. Voor mij was het in eerste instantie ook: omgang met taal. Ik vond de zinnen zo mooi: „Efraïm zal Juda niet benijden en Juda zal Efraïm niet benauwen.” Dit gáát over iets, dacht ik dan, al begreep ik de betekenis van de tekst vaak niet.”
Een belangrijk verschil tussen u beiden is de manier waarop u zich tot de gereformeerde gezindte verhoudt: de een heeft bijgedragen aan de opbouw van de reformatorische zuil, de ander koos zijn positie meer in het midden van de brede kerk. Hoe verklaart u dat?
S. Janse: „Al op jonge leeftijd stelde ik vragen bij wat ik ’s zondags in de kerk hoorde. Is dat nu zo? Die vragen stimuleerden mij op onderzoek uit te gaan, in eerste instantie bij predikanten in kringen van de Gereformeerde Bond, later ook bij theologen als Miskotte en Noordmans, die grondig hadden nagedacht over onderwerpen als de verhouding tussen kerk en wereld. Ik merkte dat er meer is dan alleen het smalspoor waarop de gereformeerde gezindte zich begeeft en de vraag van Luther hoe ik een genadig God kan krijgen. De gezindte werd mij op den duur te benauwd.”
C. S. L. Janse: „Te benauwd? Maar het gaat wel om de kerk van het smalle pad. Zelf kwam ik op de Vrije Universiteit intensief in aanraking met allerlei andere opvattingen. Ik heb mij breed georiënteerd, maar het heeft mij er nooit toe gebracht om te zeggen: „Daar is het veel beter dan bij ons.” Als je de Gereformeerde Gemeenten verlaat, waar zou je dan naartoe moeten?”
S. Janse: „Een mens kan zich zodanig ontwikkelen dat hij tot het besef komt dat hij niet meer staat waar hij stond. Van sommige standpunten dacht ik: Het is onhoudbaar, ik kan er wel een theorie bij verzinnen, maar het zal me niet meer lukken erin te geloven.”
C. S. L. Janse: „Waar bij ons de wegen fundamenteel uiteengaan, en dat heb ik je wel eens eerder gezegd, is de manier van omgaan met de Schrift. Dat is bij jou in de trant van: We weten niet zeker wat Jezus heeft gezegd, want Hij heeft Zelf geen geschriften nagelaten. Weliswaar hebben we de evangeliën, maar daarvan moeten we ons afvragen: Wat is er later bijgeschreven en wat niet? Zo’n werkwijze is volstrekt in strijd met de gereformeerde visie op het Schriftgezag. Laat je dat belijden los, dan zet je een wissel om. Dan gaat het van kwaad tot erger, ook op ethisch terrein.”
S. Janse: „Voor mij is niet de eerste vraag: Wat is iemands visie op de Bijbel? Voor mij gaat het om de vraag: Hoe zie je God? Hoe zie je Jezus Christus? Juist bij die vragen vallen op dit moment in de Protestantse Kerk in Nederland de beslissingen. Daarbij zeg ik niet: Iedereen heeft zijn eigen waarheid. Nee, ik geloof in de objectiviteit van de openbaring, daarvoor ben ik al te zeer een klassiek protestantse dominee. Maar de waarheid van God is wel veel groter dan wij kunnen bevatten.”
Hoe zou u elkaars kerkelijke positie willen beschrijven?
C. S. L. Janse: „Ik weet niet, Sam, of je jezelf tot de confessionelen rekent?”
S. Janse: „Ik ben geen lid van een modaliteitenorganisatie, ik wil staan in de breedte van de kerk, in dienst van God, geroepen om in alle vrijheid een weg te zoeken met de mensen die mij zijn toevertrouwd. En dat kan betekenen dat ik heel andere keuzes moet maken dan mijn voorgeslacht.
Waar mijn broer zich in kerkelijk opzicht bevindt? Hij staat pal voor de oude waarheid en blijft onbewogen, hoe ook aan hem wordt getrokken of geduwd en hoe de stormen ook loeien. Ik vraag me daarbij wel af: Is zo’n houding vruchtbaar? Neem je zo de vragen die de moderne tijd op je eigen traditie afvuurt, voldoende ernstig?”
C. S. L. Janse: „Je moet je altijd hoeden voor formalisme. Ook de belijdenisgeschriften zijn in een historische context opgetekend. Tegelijk moet je voor ogen houden dat daarbij zaken van eeuwigheidswaarde in het geding zijn. Het gaat om Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is. En daar worden in onze cultuur forse aanvallen op uitgeoefend. Ik denk dat we ons meer dan ooit bewust moeten zijn van de strijd voor het behoud van het geloof dat ons door de vaderen is overgegeven.”
S. Janse: „Daar zeg ik amen op: wij moeten het geloof doorgeven. Maar voor mij is het geloof niet primair een complete inventaris van waarheden als wel een vertrouwen, zoals de Heidelberger Catechismus zegt, dat ik in Gods handen ben en dat God het laatste woord in deze wereld heeft. We moeten op Zijn genade vertrouwen.”
C. S. L. Janse: „Jij noemt de Heidelberger Catechismus, maar die geeft duidelijk aan dat het ware geloof ook betekent dat ik alles voor waarachtig houd dat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Dat is niet het enige, maar daar begint de catechismus wel mee. Steeds komt ook de vraag aan de orde: En wat baat, wat nut of wat troost het geloof in allerlei leerstukken mij? Zo is het objectieve met het subjectieve verweven, wat altijd kenmerkend is geweest voor de bevindelijk gereformeerde traditie.”
Wat is de invloed van alle verschil op geestelijk terrein op de broederband?
C. S. L. Janse: „Het maakt dat je je meer verwant weet met mensen in eigen kring. Geestelijke banden zijn, als het erop aankomt, belangrijker dan familiebanden.”
S. Janse: „De diversiteit heeft nooit tot een breuk geleid. Dat houdt ook verband met het feit dat wij beiden al op jonge leeftijd onze eigen wegen gingen. We spraken samen nooit intens over de zaken die ons bezighielden.”
C. S. L. Janse: „Als je in levensbeschouwelijk opzicht tamelijk ver van elkaar afstaat, schiet je elkaar ook niet zo snel aan om een advies.”
S. Janse: „Er zijn veel onderwerpen waarvan ik van tevoren al weet: Daar denkt Chris heel anders over. Ongetwijfeld is dat wederzijds het geval.”
C. S. L. Janse: „Soms denk ik: Ik kan iets bespreekbaar maken, maar doe ik er goed aan? Leidt het niet eerder tot meer verwijdering dan dat het bij elkaar brengt?”
Nog even het mobiliteitsvraagstuk: kan de ene Janse zich voorstellen dat de andere zonder auto leeft?
C. S. L. Janse: „Vanaf mijn trouwen heb ik de beschikking over een auto. Ik heb de gewoonte om de trein te nemen als ik naar plaatsen als Rotterdam en Den Haag moet. Maar er zijn ook veel ritten waarvoor de auto zonder meer het handigste vervoersmiddel is. Al zeg ik erbij: Maak niet meer kilometers dan nodig, want dat is zonde van de tijd en van je geld.”
Spreekt de soberheid van uw broer u niet aan?
C. S. L. Janse: „Maar je kunt alles overdrijven. In Apeldoorn pak ik vaak de fiets, tenzij de weersomstandigheden dat niet toelaten. Ik heb geen zin me nat te laten regenen. En er zijn gebieden waar je zonder auto niet kunt komen. Ik zou niet weten hoe ik anders oom Leen in de polder bij Nieuw- en Sint Joosland zou moeten bezoeken.”
S. Janse: „Ik weet zeker dat ik er net zo vaak kom als jij.”
C. S. L. Janse: „Hoe doe je dat dan?”
S. Janse: „Ja, kijk, dat weet je als je geen auto hebt. Dan ontdek je dat je ook prima uit de voeten kunt met het openbaar vervoer. Voor mij is het bovendien een ethische beslissing. Op een aantal punten mag mijn leven losser lijken dan dat van mensen in de gereformeerde gezindte, op een aantal punten is het juist strikter geworden. Ik heb er bewust voor gekozen, uit zorg voor de schepping. Het viel me op, Chris, dat je het punt van het milieu niet noemde toen je er zojuist voor pleitte geen overbodige kilometers te maken.”
Na enige stilte: „Vergeet ook de effecten op de gezondheid niet. Ik fiets veel, ik loop veel, beweging heb ik dus voldoende.”
C. S. L. Janse: „Maar bedenk wel: heerst er in het land een griepepidemie, dan loop je in de trein meer risico’s ziek te worden dan wanneer je in je eentje in de auto zit.”
Dit is de eerste aflevering in een serie dubbelinterviews met twee broers. Volgende week vrijdag deel 2.