Opinie

Recht en stress

”De advocatuur is een geweldig vak, maar toch vertrekken we”, kopt Advocatenblad no. 9. Jonge advocaten prijzen zichzelf gelukkig met hun opwindende vak, maar velen van hen vertrekken een paar jaar later.

8 July 2008 20:25Gewijzigd op 14 November 2020 06:04

Wat klopt er niet aan die geweldige baan? Een onderzoek onder jonge advocaten laat enthousiasme zien voor het vak, maar ook stress en onzekerheid. Mrs. Teunissen en Bun, ex-advocaten en coaches, deden onderzoek naar het behoud van „mentaal kapitaal.” De kracht van een organisatie van zelfstandige beroepsbeoefenaars is het menselijk kapitaal.Hoe bereikt men dat talentvolle jonge mensen blijven? Uit het onderzoek blijkt dat enerzijds veel waardering bestaat voor de zelfstandigheid, de afwisseling, de contacten, de intellectuele uitdaging etc. Anderzijds zijn het dezelfde factoren die zorgen voor stress en onzekerheid. Deze verschijnselen worden echter ontkend en richting kantoor wordt de goede schijn opgehouden. Ook nee verkopen is not done. De prestatie-eisen zijn zwaar, zowel van kantoor als cliënten, terwijl de communicatie vaak moeilijk loopt, mede vanwege de (al dan niet verborgen) hiërarchie. Ook combineren van privé en werk is een lastige opgave in de advocatuur; er worden veel uren gedraaid en werk gaat vaak mee naar huis.

Dit alles vormt reden voor veel beginnende, maar succesvolle advocaten om na een paar jaar om te zien naar een baan buiten de advocatuur. Het antwoord op de vraag hoe dit tegen te gaan, is volgens de onderzoekers simpel: aandacht, aandacht en aandacht. Neem de jonge professionals serieus, steek tijd in begeleiding en opleiding, maar ook in ’gewone’ gesprekken en onderschat vooral de functie van voorbeeldgedrag niet. Daarnaast kunnen jonge advocaten soms baat hebben bij een specifieke coaching; dit gaat echter ook op voor de oudere en ervaren advocaat.

Mr. dr. M. S. A. Vegter werpt in ArbeidsRecht 6/7 ander licht op het thema stress door in te gaan op werkgeversaansprakelijkheid voor stressklachten. In 2005 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat onder aansprakelijkheid voor een letselschade ook aansprakelijkheid voor psychische klachten kan vallen. Te denken valt dan aan psychische schade door overbelasting en slechte werkomstandigheden. De werknemer moet kunnen bewijzen dat hij schade heeft geleden en dat dit is gebeurd in de uitoefening van zijn werkzaamheden: er moet een direct oorzakelijk verband zijn tussen werk en schade. Dat is soms lastig, omdat stress door veel omstandigheden kan ontstaan en individueel is bepaald. Overigens is de aansprakelijkheid niet minder als het gaat om een werknemer die vatbaarder is voor klachten dan anderen.

Aansprakelijkheid wordt vaak aangenomen als de werknemer tegelijk kan aantonen dat de werkgever tekort is geschoten in zijn zorgverplichting. Deze bestaat daaruit dat een werkgever moet handelen als hem duidelijk is (of kan zijn) dat de werknemer problemen ervaart of ziek dreigt te worden. Door laten modderen of algemene aanwijzingen in de trant van „je moet eens wat rustiger aan doen”, vormen geen optie: de werkgever zal concrete hulpmiddelen moeten bieden als begeleiding, scholing, het bieden van ondersteuning door andere collega’s of desnoods het aanpassen van de functie. Daarbij moet de werkgever rekening houden met de individuele omstandigheden van de werknemer. Als er echter sprake is van een organisatorisch probleem moet dit ook op dat niveau worden aangepakt, wil voldaan kunnen zijn aan de wettelijke zorgplicht.

Een laatste interessante conclusie die de auteur trekt uit haar analyse is dat het verschil lijkt te maken of de gestreste werknemer een hogere of lagere functie bekleedt: van de eerste categorie wordt sneller verwacht dat zij zelf problemen op het gebied van werkdruk aankaarten, bij de tweede wordt proactief optreden van de werkgever vereist. Dit valt te billijken: vrijheid brengt verantwoordelijkheid mee, ook op het gebied van de arbeidsomstandigheden.

Ook stress levert de nieuwe nota van de minister van Justitie aangaande DNA-onderzoek op, althans in Nederland Juristenblad no. 15. De nota bevat voorstellen om DNA-onderzoek beter te benutten bij criminaliteitsbestrijding. Zo moet onder meer toepassing van het criterium „in het belang van het onderzoek” worden verruimd (waardoor dus eerder DNA-afname mag plaatsvinden).

Volgens de minister „moet de wet worden aangepast, maar wijzigen de grenzen aan het gebruik van DNA-onderzoek niet.” Een onwaarheid, aldus de redactie: het feit dat de minister van plan is DNA-verwantschapsonderzoek te kunnen laten verrichten, is wel degelijk het verschuiven van een grens. Blijft een klassiek DNA-onderzoek zonder resultaat, dan kan onderzoek worden gedaan naar het DNA van familieleden van de verdachte, om zo alsnog zijn identiteit vast te stellen of uit te sluiten. Immers vertoont DNA van bloedverwanten sterke overeenkomsten.

Al met al zijn de voorstellen nuttig als bijdrage aan de effectiviteit van opsporingsonderzoek. Echter dringt, met name bij het verwantschapsonderzoek, de vraag naar de regeling van de privacy zich op: zoals bij alle big brotherachtige ontwikkelingen dienen deze met grote zorgvuldigheid te worden bekeken en in beginsel terughoudend te worden bejegend. En daar schort het in Den Haag nog (te?) vaak aan.

Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten

Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer