ChristenUnie moet voor alles team zoeken
Op de uiteindelijke ontknoping moeten we nog even wachten. Wordt het Van Middelkoop, Rouvoet of Van Dijke? Lang zal het niet duren voor Nederland de nieuwe ChristenUnie-leider kent. Als de partij een béétje bij zinnen is, neemt zij zo snel als mogelijk en verantwoord is een beslissing. Alleen met ”duidelijkheid en daadkracht” kan de ChristenUnie de rellerige sfeer, ontstaan na het opzijschuiven van dr. K. Veling als politiek leider, wegnemen.
Dat de partij de afgelopen week op haar kop stond, is niet teveel gezegd. Opmerkelijk fel waren de reacties op het besluit van het partijbestuur niet opnieuw in zee te gaan met Veling als lijsttrekker. Daarbij zette het Nederlands Dagblad -voor de ChristenUnie vanouds van onschatbare waarde- de toon door meteen te spreken van een ondemocratische gang van zaken. Het is de vraag of dat argument hout snijdt.
Vooropgesteld: voor de heer Veling is het verloop van de gebeurtenissen uitermate pijnlijk en vervelend. Hoewel hij het zelf niet zo noemt, mag best gesproken worden van een persoonlijk drama. In 2001 met enige bombarie door zijn nog maar pas gevormde partij op het schild geheven, moet hij nu reeds -en dat overduidelijk gedwongen- het hoofd in de schoot leggen. Wie de integere, vriendelijke en begaafde man ooit ontmoet heeft, móet diens overhaaste aftocht aan het hart gaan. De beheerste en christelijke wijze waarop Veling op het bestuursbesluit reageerde, verdient groot respect.
Daarbij komt dat er zeker vragen te stellen zijn bij de ontwikkelingen in de ChristenUnie. Zo mag de partij zich best eens bezinnen op de vraag of zij niet teveel meegaat in het moderne politieke klimaat waarin de mediaperformance van de lijsttrekker en snelle, directe electorale resultaten de belangrijkste criteria zijn. Ook valt het goed te begrijpen dat veel partijleden het niet kunnen waarderen dat zij vorige week zaterdagmorgen een brief van het hoofdbestuur op de mat vonden met de mededeling: leden krijgen meer inspraak op de samenstelling van de kandidatenlijst, terwijl zij ’s middags op de radio vernamen dat zij op nummer één in elk geval niet Kars Veling mochten kiezen. Een partijlid kan zich op die manier gemakkelijk bedot voelen.
Maar nu het argument van een ondemocratische handelwijze. Dat is bij nader inzien niet sterk. Want móet een kandidatenlijst, móet een lijsttrekker wel voor de volle 100 procent democratisch gekozen worden? Dat laatste is niet het geval. ChristenUnie-voorzitter Van Daalen mag dan stoer beweren dat het met de bloedgroependiscussie in zijn partij uit moet zijn en dat de eerste vier kandidaten van de lijst best ex-RPF’ers mogen zijn, een belangrijk deel van zijn partijgenoten zal het daar niet mee eens zijn. En dat om zeer begrijpelijke redenen: het GPV-gezicht van de ChristenUnie is na de affaire Veling erg bleek geworden.
Het is om dat soort redenen dat veel politieke partijen bij de kandidaatstelling werken met selectiecommissies. Wel degelijk mogen de kiesverenigingen van een partij namen en suggesties aandragen, maar uiteindelijk is er één instantie die al die namen weegt en ze in een ordelijk, beredeneerd verband plaatst zodat er niet alleen ouderen maar ook jongeren, niet alleen mannen maar ook vrouwen, niet alleen voormalige ambtenaren maar ook ex-ondernemers op staan. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat een volledig vrije, democratische verkiezing een dergelijke genuanceerde lijst oplevert.
In dit verband is nóg iets van wezenlijk belang. Het gaat in Den Haag niet alleen om de kwaliteiten van afzonderlijke kamerleden, het gaat vooral ook om het functioneren van het team. De smadelijke afgang van de LPF-fractie bijvoorbeeld had alles te maken met het feit dat de club een optelsom van eigengereide individuen was, en in geen enkel opzicht een eenheid vormde.
Het sterke vermoeden bestaat dat ook de ChristenUnie-fractie de laatste maanden geen eenheid en geen team was. Tussen fractievoorzitter, kamerleden en fractiepersoneel ontbrak het aan de nodige chemie. Karakters en visies op hoe een fractie hoort te denken en doen liepen uiteen, om het woord ”botsen” nog maar niet te gebruiken. De partijtop mag dan in alle toonaarden ontkennen dat problemen in de fractie het vertrek van Veling veroorzaakten, één van de factoren is het zeker geweest. Of is het niet merkwaardig, zoals sommigen verbaasd opmerkten, dat een advertentie bij het overlijden van prins Claus ondertekend was door waarnemend fractievoorzitter Van Dijke? Sinds wanneer kan een oververmoeide fractievoorzitter geen handtekening meer zetten?
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat winnende teams bepaalde eigenschappen hebben. In die teams zijn uiteenlopende, elkaar aanvullende en versterkende karakters aanwezig, die zich bewust zijn van hun sterke en zwakke kanten en die hun sterke kanten inbrengen in de ploeg. Natuurlijk moet dan de formele functieverdeling in overeenstemming zijn met die karaktereigenschappen, zodat mensen zich in de hun toegemeten rol authentiek kunnen gedragen.
De regelaar, de man van het overzicht, de man die delegeren kan en druk kan zetten op de besluitvorming, moet voorzitter zijn. Maar er moet ook een denker zijn. En een onorthodoxe creatieveling, enzovoort. Een partij die zich van dit soort basale sociale en psychologische principes bewust is, bewaart zichzelf voor LPF-taferelen en voorkomt dat mensen hun motivatie verliezen en overbelast raken. Zo’n partij laat dus ook de oren niet hangen naar een al te oppervlakkige roep om vergaande interne partijdemocratie.