Bee één-twee
Je moedertaal goed kunnen gebruiken is moeilijk. Over deze zin heb ik lang nagedacht. Ik wil er namelijk iets mee zeggen. En iedereen moet dat begrijpen. Dus hij moet kort en duidelijk zijn. Als de zin niet kort is, is hij al snel moeilijk. En als hij niet duidelijk, snapt niemand hem.
Een heel korte zin schrijven is niet moeilijk. Maar duidelijk schrijven wel. Zeker als je iets ingewikkelds wilt zeggen. Kort zijn en duidelijk tegelijk is dus erg lastig. Nu, tot hier heeft de lezer het vast wel gesnapt.De gemiddelde receptieve en productieve taalbeheersing van moedertaalsprekers ontstijgt globaal genomen niet het B1- of B2-niveau. Déze zin is een stuk lastiger. Hij bestaat uit langere woorden. Het is ook een langere zin. En er staan woorden in die niet door veel mensen gebruikt worden.
De kunst is nu om dingen zo te zeggen, dat je niet onnodig lastige taal gebruikt. Meestal kan dat. Want in die heel lastige zin staat toch hetzelfde als in de allereerste zin. Je moedertaal goed kunnen gebruiken is moeilijk.
De lastige soort zinnen wordt vaak gebruikt in formulieren en preken. Ik heb de laatste paar maanden voor mijn werk en privé met verschillende formulieren te maken gehad. Het is niet te geloven hoe lastig die soms in te vullen zijn. Een normaal mens snapt niet wat er staat. Het taalgebruik is ambtelijk, formeel, archaïsch soms, bevat veel vaktermen en is abstract.
Hoger opgeleiden hebben wat vaker met dit soort taal te maken. Daarom zijn ze in het voordeel. Hoger opgeleiden krijgen daarom dingen voor elkaar die 60 procent van de bevolking niet zo snel zal lukken. Denk aan het krijgen van subsidies, het regelen van speciale zorg of scholen voor kinderen, het terugkrijgen van belastinggeld. Niet zo heel erg eerlijk eigenlijk.
Makkelijker taal gebruiken lijkt de oplossing. Dat klinkt logisch.
Maar het is blijkbaar moeilijk, want het gebeurt niet. Op een paar goede uitzonderingen na. In sommige gemeentes worden ambtenaren getraind op het schrijven van teksten in begrijpelijke taal. Fijn, wanneer volgt de rest?
Preken kunnen we horen in de kerk, lezen in een boek, beluisteren via internet, cd- of mp3-speler. Als je aandacht er eenmaal op gevestigd is, valt regelmatig op hoe lastig het taalgebruik is. Regelmatig is het abstract, met veel verwijswoorden en omschrijvingen; er worden onnodige vaktermen gebruikt en het is ouderwets.
Dat is jammer. Want dat betekent immers dat de boodschap minder goed overkomt dan gewenst. De kostelijke inhoud blijft dan schuilgaan achter het veelkleurige voorhangsel van het welgeweven woordenkleed. Oh nee, dit was dus een foute zin. De meerderheid van de lezers zal hem niet in één keer snappen. En dat was nu juist wél de bedoeling.
Opvallend dat diverse oudvaders -Nederlands of niet- een fris en begrijpelijk taalgebruik hebben. Ook als ze niet herschreven zijn. Het kan dus wel. Al zijn er ook onder hen die heel wat lange ingewikkelde zinnen maken.
Begrijpelijke taal gebruiken kan dus wel. En er zijn dingen die daaraan bij kunnen dragen. Allereerst is daar het ontwikkelen van een antenne voor nodig. Als tweede het kennen van de taal van de meerderheid van de gemeenteleden. Ten derde het trainen in het eenvoudig zeggen en daar ook wat deskundigheid in verwerven. En ten slotte het vragen en krijgen van gerichte feedback op dit punt.
Wellicht gebeurt dit alles ook. Ik bedoel hier niet hard studerende en trainende predikanten een draai om de oren te geven. Maar als je de dingen waar het om gaat aan het hart wilt leggen, zul je ze eerst moeten uitleggen. Zó uitleggen dat het gesnapt wordt. Op B1- of hooguit B2-niveau - dat is het niveau van de meerderheid van de geboren Nederlanders met een mbo- of havo-opleiding.
Een lastige, maar mooie taak van predikers, catechiseermeesters, leraren, meesters en juffrouws.
En in de eerste plaats een taak van de ouders. Volgens Calvijn zijn zij de handen van God. En ook een beetje Zijn mond.
De auteur is manager van de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs aan Driestar educatief te Gouda.
Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl.