Eerder van school
Voortijdig schoolverlaten is een probleem dat de hele samenleving aangaat. Dit is de mening van Pieter Winsemius.
In Didaktief (mei 2008) schrijft hij het artikel ”Jongeren verdwijnen tussen de kieren”. Winsemius constateert dat schooluitval een ’ongetemd’ probleem is, vooral op het (v)mbo. Per jaar vallen er zeker 50.000 leerlingen uit. Die uitval heeft zeer negatieve gevolgen: weinig kansen op de arbeidsmarkt en een vergrote kans dat ze op het verkeerde pad terechtkomen. Van de uitvallers op mbo 1-niveau wordt ruim een kwart verdacht van een misdrijf.Er zijn drie groepen uitvallers. De opstappers, die school verlaten omdat deze hun niets meer te bieden heeft, de niet-kunners met een beperkte intellectuele bagage, en de overbelasten die een combinatie van beperkte vaardigheden en chronische sociale en emotionele problemen hebben. De meeste voortijdig schoolverlaters zijn deze overbelasten.
Het schoolverlatersprobleem is het grootst in kwetsbare buurten. Die kinderen komen uit buurten waar het een chaos is en uit gezinnen waar het ook een chaos is. Voor hen zou de school een veilige plaats moeten zijn. Leerlingen in deze wijken hebben vooral structuur en verbondenheid nodig. Als het op school misgaat en ze komen op straat wordt het pas echt een probleem.
Om deze jongeren in het spoor te houden, zijn de onderzoekers van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) druk met het formuleren van aanbevelingen. Winsemius, voorzitter van een commissie uit de WRR, komt na de zomer met een rapport. In ieder geval komt hij met het advies de segregatie te beperken. Hier niet de segregatie in de zin van zwart-wit of rijk-arm. De echte segregatie is de scheiding tussen overbelaste en normale leerlingen. Overbelaste leerlingen trekken zich op aan normale leerlingen.
Schooluitval is niet alleen een probleem van het onderwijs. Ook van maatschappelijk werk, jeugdzorg, justitie, de wijk, ouders. Zij moeten samen aan de slag.
Dat zich onttrekken aan het schoolleven niet uitsluitend binnen het (v)mbo voorkomt, maar al veel eerder een probleem kan worden, blijkt uit het artikel ”Spijbelen aan het einde van het basisonderwijs en het begin van het voortgezet onderwijs” van F. Tinga e.a. in Pedagogische Studiën (2008, 2). Doel van deze studie is om inzicht te bieden in de mate waarin spijbelen op betrekkelijk jonge leeftijd voorkomt en na te gaan in hoeverre dit risicogedrag voorspeld kan worden door sociale bindingen en zelfcontrole. Het gaat in dit artikel dus niet om voortijdig schoolverlaten, maar om tijdelijke schoolverlating, spijbelen genoemd. Dit komt meer voor dan gedacht. Aan het einde van de basisschoolleeftijd werd bij 13 procent van de kinderen gerapporteerd dat zij wel eens spijbelden. Twee jaar later (in het voortgezet onderwijs) was dit percentage opgelopen tot 19.
Spijbelen en schoolfalen bleken sterk met elkaar verbonden. Spijbelen hangt veelal samen met slechte prestaties op school. Daarnaast is de sociale binding van belang. Kinderen met een slechte relatie met hun ouders en met de leerkrachten spijbelen meer. Kinderen met een nadelige sociale achtergrond (weinig binding en vaak ook niet meer woonachtig bij beide ouders) en met een gebrek aan sociale binding (gebrek aan emotionele band met ouders en leerkracht, tekort aan morele binding aan regels) lopen een groter risico om vroegtijdig te gaan spijbelen. Als we bedenken dat zulke leerlingen vaak ook slecht presteren en allerlei vormen van probleemgedrag vertonen, kunnen we constateren dat de leerlingen die op school eigenlijk de meeste aandacht behoeven ook degenen zijn die het minst komen opdagen.
Kan de leerplichtambtenaar hier veel aan doen? In Pedagogiek in Praktijk (april 2008) publiceren Anna Kooiman e.a. het artikel ”Leerplicht een remedie?” met als ondertitel ”De gebonden handen van de leerplichtambtenaar”. Het terugdringen van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten is van groot belang. Het werk van de leerplichtambtenaar blijkt echter weerbarstig. Veel krachten die het schoolverzuim in de hand werken, liggen buiten zijn onmiddellijk bereik. De onderzoekers van de kenniskring Opgroeien in Rotterdam doen in dit artikel verslag van onderzoek naar de aanpak van schoolverzuim in Rotterdam. Hoe kan de leerplichtambtenaar jongeren helpen de weg naar school terug te vinden?
Een leerplichtambtenaar heeft zowel een preventieve als een repressieve taak. Daarbij kan hij gebruikmaken van een aantal juridische interventies: hij kan een officiële waarschuwing geven, een taakstraf opleggen of proces-verbaal opmaken. Bij langdurig schoolverzuim is de leerplichtambtenaar afhankelijk van de rechter. De leerplichtambtenaar zal tussen school, ouders en hulpverlenende instanties moeten schakelen. Schoolverzuim is een weerbarstig probleem dat niet alleen door de school opgelost kan worden. Vroegtijdig en vasthoudend reageren is van belang. Ouders en school moeten merken dat verzuim niet wordt getolereerd. Nog belangrijker is dat iemand zich het lot van de verzuimende jongere aantrekt en de verantwoordelijkheid voor hem of haar op zich neemt. In dat alles heeft de leerplichtambtenaar een bemiddelende rol.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.