Geschiedschrijving op menselijk formaat
Het is een onbetwiste succesformule: op zoek gaan naar de wortels van je eigen familie, en het resultaat daarvan presenteren in de vorm van een boeiend verhaal. Emotioneel en amusant - en je leert er nog iets van ook. De jongste loot aan deze boom is ”Het pauperparadijs” van Suzanna Jansen, dat na een paar maanden al aan de achtste druk toe is.
Dit is het recept: je neemt een familie of een dorpsgemeenschap - bij voorkeur je eigen familie of je eigen land van herkomst. In elk geval een beperkt, overzichtelijk groepje mensen, zodat de lezer zich goed met de hoofdpersonen kan identificeren. Verder zorg je dat er sprake is van een of meer persoonlijke drama’s, die het verhaal van de nodige spanning en emotie voorzien. En die kleine geschiedenis meng je dan goed met gebeurtenissen en ideeën uit de grote geschiedenis, zodat het verhaal op de voorgrond diepte krijgt tegen de achtergrond van het wereldgebeuren.Maar dat is niet alles. Het allerbelangrijkste is: vergeet niet je eigen zoektocht uitvoerig en openhartig te beschrijven, de hindernissen en hobbels die je bij je onderzoek moet overwinnen, de interessante ontmoetingen die je hebt, de archieven die je bezoekt, de dingen die je persoonlijk raken. Dát is wat lezers willen: de geur van oude boeken en kranten ruiken, gesprekken met buurtbewoners en familieleden meebeleven, de opwinding van nieuwe ontdekkingen aan den lijve ervaren, en vooral: de persoon van de auteur leren kennen.
Evenwicht
Een beetje schrijftalent is daar natuurlijk wel voor nodig. Niet voor niets zijn er op deze manier allerlei pogingen gedaan door hoopvolle schrijvers die toch nooit het succes hebben gekend dat de grote namen uit het genre ten deel viel: Geert Mak, Frank Westerman, Annejet van der Zijl, Agnes Amelink. Zoals alle dingen in het leven blijkt ook dit een kwestie van evenwicht. Niet blijven steken in familiefeitjes, maar ook geen langdurige overzichten van de wereldgeschiedenis. Geen navelstaarderij, maar ook geen al te objectieve blik. Kortom: een voortdurende afwisseling tussen het persoonlijke en het algemene, het mooie en het lelijke, de hapklare anekdote en de diepgravende beschouwing. Echte geschiedschrijving, maar dan op menselijk formaat.
De beschreven gemeenschap is immers niet zomaar een familie of een groep dorpelingen, nee, die mensen zijn representatief voor een bepaalde ontwikkeling in de samenleving. De voorbeelden liggen voor het grijpen op de flapteksten van de succesboeken: „Geert Mak schreef een biografie van het Nederland van de twintigste eeuw in de vorm van een familiegeschiedenis.” „Aan de hand van de opkomst en ondergang van de Groninger graanbaronnen toont Frank Westerman hoe de grote ideologieën het boerenerf als een windhoos hebben beroerd.” „Agnes Amelink vertelt de geschiedenis [van de gereformeerden overzee] aan de hand van de lotgevallen van gewone families.” „Chris van Esterik beschrijft hoe de modernisering tussen 1900 en 2000 het dorp, het landschap en de dorpsbewoners veranderde.” „Judith Koelemeijer vertelt niet alleen de voor velen herkenbare geschiedenis van een groot, katholiek gezin in tijden die razendsnel veranderden, [maar] ook het eigentijdse verhaal van twaalf broers en zussen die samen moeten beslissen over leven en dood van hun stille moeder.”
Duistere familiegeheimen
En nu is er dan Suzanna Jansen, die vijf generaties van haar familie volgt „van bedelaarskolonie Veenhuizen tot wonen-onder-toezicht in de twintigste eeuw”, en daarmee laat zien hoe langdurig en ingrijpend de overheidsbemoeienis met de armenzorg mensenlevens gestempeld heeft. Zelfs nu nog: de moeder van de schrijfster, Elisabeth, blijkt nog altijd te lijden onder de erfenis van haar voorgeslacht.
„Elisabeth is mijn moeder”, schrijft Suzanna Jansen. „Ze is inmiddels de tachtig gepasseerd, toch zijn de littekens van haar jeugd niet verdwenen. Je kunt merken dat ze zich nog altijd schaamt voor haar achtergrond. Ze reageert steevast fel in gesprekken over onrechtvaardigheid of over mensen met geld - voor haar zo ongeveer synoniem. Ik had me er al bij neergelegd dat ik nooit precies zou weten wat daar allemaal achter stak, maar dat veranderde vanaf het moment dat ik op een zondagmiddag mijn ouders hielp bij het opruimen van de zolder. Rommelend in een doos vol documenten viel mijn oog op een gevouwen vloeipapiertje. Er bleek een bidprentje in te zitten met een naam die ik nooit eerder had gehoord.”
Daarmee zit de lezer natuurlijk meteen op het puntje van zijn stoel: wat is hier aan de hand, welke duistere familiegeheimen gaan hier aan het licht komen? En Suzanna Jansen stelt niet teleur: ze is persoonlijk betrokken, maar ze betracht tegelijkertijd de distantie van de geschiedschrijver, ze weet met weinig woorden allerlei plaatsen en personen een eigen gezicht te geven, ze gaat pijnlijke geheimen niet uit de weg.
Ze schrijft het verhaal van de soldaat Tobias Braxhoofden, die eerst onder Napoleon diende en later bewaker werd in het heropvoedingsgesticht Veenhuizen, van zijn dochter Cato die trouwde met een Veenhuizense ’kolonist’ -nét een trapje lager op de maatschappelijke ladder- en van zijn kleindochter Helena die, in de steek gelaten door haar man, aanklopt bij de Amsterdamse ’bedeling’. Daarmee komt het verhaal dichter bij huis, want Helena was de overgrootmoeder van de schrijfster. Haar grootmoeder, Roza, trof het al evenmin met een vaak dronken en geldverspillende echtgenoot en kwam uiteindelijk terecht in de beruchte arbeiderswijk Floradorp. Pas haar moeder, Elisabeth, wist zich te ontworstelen aan armoede en ongeluk - al bleef ze haar leven lang worstelen met de erfenis van haar familie.
Gaandeweg ontstaat er een beeld: hoe de overheid zich in de negentiende eeuw verantwoordelijk begint te voelen voor armenzorg, hoe standsverschillen het leven bepalen, hoe opvoedkundige idealen zich in de loop van de eeuwen ontwikkelen, hoe er langzamerhand meer oog komt voor de negatieve effecten van dwang en tucht, maar ook: hoe het bijna niet lukt om te ontsnappen uit de negatieve kringloop als je er eenmaal in gevangen bent - „wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.” Maar al gaan er dan zes generaties overheen, ”Het pauperparadijs” is het bewijs dat die laatste stelling uiteindelijk niet klopt.
N.a.v. ”Het pauperparadijs”, door Suzanna Jansen; uitg. Balans, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 5018 821 0; 256 blz.; € 17,95.
Christelijke tegenhangers
Stapels Mak en Amelink worden er in de christelijke boekhandel verkocht, maar in ’eigen kring’ komen geen vergelijkbare boeken uit. Toch moet het ook daar wemelen van de dorps- en familieverhalen. Hoe komt het dan dat de christelijke uitgevers deze goudmijn nog niet hebben aangeboord? Veel christelijke lezers zouden het wel willen, en veel christelijke schrijvers ook wel. Het probleem zit dus ergens anders.
„Het lijkt zo eenvoudig”, schrijft Beppie de Rooy van uitgeverij Boekencentrum/Mozaïek. „De feitjes liggen voor het oprapen, in leven zijnde familieleden kunnen gegevens verstekken, de mogelijkheid tot informatie verzamelen is overvloedig aanwezig. Maar dan, dan begin het. Schrijf die persoonlijke geschiedenis maar eens op. Negen van de tien keer krijg je dan een onbenullig verhaal waarvan je als lezer denkt: Waarom zou ik dit moeten lezen? Het resultaat valt dan in het genre oudemannenpraat, en het verhaal is op z’n best te gebruiken als memoires voor de eigen geïnteresseerde familieleden.”
Toch, denkt ze, heeft de gereformeerde gezindte haar eigen variant van het genre in de vorm van de stichtelijke levensbeschrijving. „Het gewone leven is bijzonder gemaakt door de grote aandacht van de schrijver voor het geloofsleven. En daarmee opgetild naar het niveau van geloofsgeschiedschrijving.”
Het platteland
”De graanrepubliek” (1998) van Frank Westerman -echtgenoot van Suzanna Jansen- beleefde dit voorjaar zijn 24e druk. Het boek gaat over de opkomst en ondergang van de Groninger graanbaronnen, tegen de achtergrond van het Europese en het Nederlandse landbouwbeleid. Nu, tien jaar na verschijnen, heeft de auteur een extra hoofdstuk toegevoegd waardoor de beschreven ontwikkelingen opnieuw in ander licht komen te staan. Want wat gebeurde er met de voormalige Groningse graanschuur? „In mei 2005 daalde de koningin der Nederlanden in een helikopter uit de wolken neer om acht vierkante kilometer van haar koninkrijk aan het wateroppervlak toe te voegen.”
Andere voorbeelden van dorps- en streekverhalen:
Chris van Esterik, ”Een jongen van het dorp”, over ontwikkelingen op het 20e-eeuwse platteland.
Geert Mak, ”Hoe God verdween uit Jorwerd”, over secularisatie en het verdwijnen van sociale verbanden.
Koos van Zomeren, ”Nog in morgens gemeten”, over ruilverkaveling en het verdwijnen van landschap en streekkarakter.
De familie
Van ”De gereformeerden” (2001) van Agnes Amelink verscheen anderhalf jaar geleden een tiende druk, die nog altijd verkrijgbaar is. De auteur beschrijft het gereformeerde leven van de twintigste eeuw, maar ook hoe ontzuiling en secularisatie de gereformeerde gelederen troffen - dat alles aan de hand van diverse familiegeschiedenissen. „Ook terugblikkend kan Mian niet uit de voeten met de vraag naar de betekenis van haar geloof voor haar persoonlijk leven. De vroomheid van haar overgrootmoeder zegt haar niets.”
Andere voorbeelden van familieverhalen die een historische ontwikkeling illustreren:
Suzanna Jansen, ”Het pauperparadijs”, over de aanpak van het armoedevraagstuk in de negentiende en twintigste eeuw.
Judith Koelemeijer, ”Het zwijgen van Maria Zachea”, over ontwikkelingen in het katholieke gezinsleven van de twintigste eeuw.
Geert Mak, ”De eeuw van mijn vader”, over verzuiling, crisis, oorlog en wederopbouw, verteld vanuit de keuken van de familie Mak.
Het levensverhaal
”Anna Boom” (2008) van Judith Koelemeijer beleefde binnen vier maanden zeven drukken, en heeft nog altijd een vaste plek in de non-fictietoptienen van de algemene boekhandel. De auteur vertelt het levensverhaal van een Nederlandse vrouw, koerierster in Boedapest, huisvrouw in Zürich en dankzij allerlei nogal onconventionele (liefdes)relaties voortdurend in contact met de grote geschiedenis van Europa. „Op zaterdag 13 juni 1942, een paar weken voordat de eerste wagons met Nederlandse joden naar Auschwitz reden, stapte Anna in Amsterdam op de trein naar Hongarije. Ze wilde Géza verrassen en had hem daarom niet geschreven dat ze eraan kwam.”
Andere voorbeelden van levensverhalen van relatief onbekende mensen als invalshoek op een tijdperk:
Joosje Lakmaker, ”Voorbij de blauwbrug. Het verhaal van mijn joodse grootvader”, over Amsterdam, jodendom en socialisme, begin twintigste eeuw.
Nelleke Noordervliet, ”Altijd roomboter”, over socialisme, psychologie en vrouwenemancipatie in de negentiende eeuw.
Annejet van der Zijl, ”Sonny Boy”, over liefdesopvattingen, ras- en standsverschillen en discriminatie begin twintigste eeuw.