Geef kleuter Engels in natuurlijke context
Kinderen moeten al vanaf de eerste leerjaren in het basisonderwijs Engels krijgen, adviseert de onderwijsraad (RD van donderdag). Een goed idee, vindt Hans Aniba, maar dat moet wel spelenderwijs gebeuren met moedertaalsprekers.
Nederlanders spreken minder goed Engels dan vaak wordt gedacht. Ondanks het feit dat we het nog steeds beter doen dan de Fransen en de Duitsers, is er reden tot zorg. Behalve met professionals uit de buurlanden moeten Nederlanders natuurlijk ook zaken doen en samenwerken met, en vaak ook opboksen tegen Engelsen, Amerikanen en anderen voor wie Engels hun moedertaal is - of een tweede taal die ze met de paplepel ingegoten hebben gekregen. En in die concurrentiestrijd staan we natuurlijk fors achter.De professionele taleninstituten in Nederland trainen jaarlijks naar schatting tussen de 15.000 en de 40.000 medewerkers van bedrijven, overheidsinstanties en andere organisaties die in de loop van hun carrière tot de conclusie komen dat hun Engels beter kan, of beter moet. Vroeger hadden we dan nog plezier van het feit dat we een aardig mondje Duits en Frans spraken, maar die tijd ligt ver achter ons.
De volgende generaties Nederlanders zijn dus in elk geval gebaat bij een optimale beheersing van de mondiale werktaal, het Engels. En, om even terug te komen op die paplepel, het spreekt voor zich dat je daar beter vroeg mee kunt beginnen dan laat.
In oktober 2006 verscheen een onderzoeksrapport van de Europese Commissie dat ervoor pleitte het proces van tweedetaalverwerving al in gang te zetten in de eerste jaren van het basisonderwijs, wat vroeger de kleuterschool heette. En vorige week adviseerde de Onderwijsraad de regering om hier daadwerkelijk gevolg aan te geven door een aantal uren per week vrij te maken voor, of te combineren met bijvoorbeeld Engelse les (tot maximaal 15 procent van de totale lestijd). In plaats van ’les’ is het misschien beter te spreken van blootstelling aan de andere taal.
Relevante context
Vooral dat laatste juichen deskundigen uit de taaltrainingswereld van harte toe, aangezien het aansluit bij hun praktijkervaring. Die is namelijk dat intensief contact met en actief gebruik van taal in een natuurlijke en relevante context de beste manier is om spreek- en luistervaardigheid te ontwikkelen. Er zijn talloze verschillen tussen een net zindelijke kleuter en een aanstormende ”executive” uit Utrecht die aast op een aanstelling in de Londense City, maar dít hebben ze gemeen.
En wat is voor een kleuter een natuurlijke en relevante context? Nou, liedjes, verhaaltjes en spelletjes bijvoorbeeld. En een aardige meneer of mevrouw die die sprookjes en rijmpjes elke dinsdagmiddag komt vertellen in zijn of haar eigen taal. Her en der in Europa wordt al op deze wijze gewerkt, over het algemeen met zeer positief resultaat. En ook op het handjevol Nederlandse scholen dat met deze aanpak experimenteert, is men enthousiast.
Aanvankelijk bestond er bij sommige ouders enige scepsis, maar meestal zijn vader en moeder na een paar weken beretrots als hun spruit spontaan zijn eerste woordjes in de nieuwe taal produceert. En omdat de meeste scholen zo verstandig zijn te werken met moedertaalsprekers, klinkt dat Engels, Frans, Spaans enzovoort van de kleine ook nog eens bijzonder authentiek. Papa, net terug van Schiphol en een lange dag vol vergaderingen, voelt de zeldzame combinatie van blijdschap en een snufje afgunst.
De auteur is programmadirecteur van ITA-Talencentrum en voormalig secretaris van de Vereniging Taleninstituten Nederland.