Moe van macht en kerkpolitiek
Kerkpolitiek. Strijd om de macht. Onnodige tegenstellingen over verbond en doop. Die dingen komen bij ds. J. B. van Mechelen na zestig jaar predikantschap bovendrijven. Hij werd bevestigd in de Gereformeerde Kerken, maar jubileert deze maand als gereformeerd vrijgemaakt predikant.
Ds. Van Mechelen is 88 jaar. Maar hij catechiseert nog steeds. Zelfs ontwerpt hij een cursus over zending en kerkgeschiedenis. „Maar je moet tóch een keer ergens stoppen.”
Ds. Van Mechelen werd op 23 mei 1914 geboren te Rotterdam. Hij kwam uit een meelevend gereformeerd gezin. De eerste grote onrust op het kerkelijke leven maakte hij mee in 1944, de strijd rond de Vrijmaking. Ds. Van Mechelen ging toen niet met de Vrijmaking mee omdat hij deze eigenlijk als een illegale zaak beschouwde: een comité had de leiding en niet de kerk. Maar hij spreekt met veel waardering over dr. K. Schilder, bij wie hij colleges volgde.
Ds. Van Mechelen voelde zich niet bij voorbaat een kuyperiaan. Hij noemt zich eerder een aanhanger van Schilder en Greijdanus dan van Kuyper. Maar hij vindt dat Kuyper lang niet altijd recht wordt gedaan. Dat blijkt vooral uit de strijd over verbond en doop. „Ik vind dat de kerk de twee stromingen op dit punt had kunnen verdragen, zoals we in 1905 een compromis sloten op het punt van wedergeboorte, doop en belofte. Kuyper heeft na 1905 nooit meer over de veronderstelde wedergeboorte gesproken. In zijn ”E Voto” schrijft hij dat de doop rust op de beloftenissen Gods. Als iemand de belofte aanneemt, mag je aannemen dat hij wedergeboren is, maar dat is anders dan dopen op grond van de veronderstelling van wedergeboorte.”
Men verwijt Kuyper de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Maar dan heeft men nooit de werken van Kuyper zelf heeft bestudeerd, vindt de jubilaris. „Het is antikuyperianisme wanneer men elke keer weer met hetzelfde verwijt komt. De kuyperianen waren natuurlijk ook vervelende lui. Ze waren vooral bang dat de invloed van Kuyper zou verdwijnen. Daarom ageerde Schilder zo sterk tegen hen. Het was uiteindelijk gewoon een machtsstrijd.”
In 1975 ging ds. Van Mechelen over tot de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). De keuze was aanvankelijk tussen zelfstandig verdergaan, of zich aansluiten bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. „Die laatste kerk was meer piëtistisch getint. Ik voelde me daarin niet zo thuis. Ik wist dat, als ik op één christelijke gereformeerde kansel zou staan, ik op twee kansels niet welkom zou zijn.”
De ellende in de Gereformeerde Kerken is volgens ds. Van Mechelen begonnen met Wiersinga en Kuitert. „Toen is de klad in de kerk gekomen. Deze theologen wilden niet meer de gereformeerde dogmatiek, of liever gezegd de gereformeerde belijdenis, want de dogmatiek is het uitvloeisel van de belijdenis. Kuitert is geëindigd met te zeggen dat de mens in plaats van God is gekomen. Zo was hij in het begin nog niet. Wiersinga heb ik meegemaakt als een vroom man. Ik heb nog kanselruil met hem gedaan, maar ineens ging hij theologisch een totaal andere kant op.”
Ds. Van Mechelen heeft vele nevenfuncties gehad. Zo was hij hoofddocent aan wat nu heet de Reformatorische Hogeschool in Zwolle. Ook was hij decennialang hoofdredacteur van het blad ”Waarheid en eenheid”, dat in 1996 ophield te bestaan vanwege gebrek aan abonnees. Ds. Van Mechelen volgde daarin met zijn vaardige (en scherpe) pen de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken.
Hij voelt zich nu thuis in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Zorgen heeft hij wel. Bijvoorbeeld over de ontwikkelingen op het punt van de liturgie. „Ik ben niet tegen gezangen, maar er zijn gezangen, zoals die van Jan Wit, die vrijzinnig zijn. De vrijgemaakten zeggen dat we niet moeten uitgaan van wat de dichter ervan dacht, maar wat wij ervan denken. Maar het gros van de gemeenten kan dat echt niet.”
Bij de kerkorde heeft ds. Van Mechelen ook zijn vragen. „Wat ik altijd een vreemde zaak heb gevonden, is dat als je een probleem hebt met de kerkenraad, je bij de classis komt. En wie zie je daar tegenover je: de eigen kerkenraad. Dan beroep je je op de particuliere synode, en idem dito, weer dezelfde kerkenraad. In het burgerlijk recht is dat ongekend, in het kerkrecht oordeelt de eigen partij over de eigen zaak.”
Ds. Van Mechelen ziet bij de vrijgemaakten wel meer openheid voor persoonlijke geloofservaring. Dat is wel anders dan in de eerste tijd dat hij in de vrijgemaakte kerken stond. „Toen hadden ze van die specifieke bijzonderheden, in de zin van: Wij alleen zijn de ware kerk. Nu is er meer openheid voor de evangelischen, waar je ook weer je vragen bij kunt hebben. Maar het is niet meer vanzelfsprekend dat we er allen wel zijn.”
De predikant wijst ook op de bijzondere positie van de vrouw in het kerkelijke leven. Een voorstander van de vrouw in het ambt is hij niet echt, maar de ruimte voor vrouwelijke diakenen moet er wel zijn, zo meent hij. En hij verwacht tijden waarin vrouwen steeds meer een taak in de kerk zullen hebben, zoals in noodsituaties gebeurde in de concentratiekampen. „Elke bezuiniging in het maatschappelijke leven brengt met zich mee dat meer werk door minder mensen gedaan moet worden. Er wordt zoveel van mannen gevraagd dat ze geen tijd meer hebben voor het kerkenwerk, zelfs als ze zouden willen.”
Als het gaat om de toekomst, heeft ds. Van Mechelen een concrete wens: laat veel werk gedaan worden door pastorale medewerkers. „Die zijn tegenwoordig goed opgeleid. Deze medewerkers verstaan de gewone mens in de gemeente vaak beter dan een dominee. Ik ben verbaasd over het grote aantal overspannen predikanten. Ik vraag me wel eens af of zij wel geschikt zijn voor dit werk. Als je niet overweg kunt met tegenspoed, dan raak je in de gemeente binnen de kortste keren in de problemen. Maak gebruik van deze medewerkers voor ziekenbezoek, jeugdwerk en catechisatie. Dan maak je de kerk tot een veel soepelere organisatie. En de predikant vaart er wel bij.”