Om bestwil
Socialisme & Democratie (jaargang 65 nummer 5) stelt opnieuw het thema aan de orde in hoeverre de overheid mag ingrijpen om bestwil van de burger. Ditmaal op het vlak van de gezondheidszorg.
De hoogleraren Wim Groot en Henriëtte Maassen wijzen erop dat het onjuist is overheidsbemoeienis met de leefstijl van de burger te onderbouwen met het argument dat gezond gedrag leidt tot lagere kosten in de gezondheidszorg. Omdat mensen die roken, veel drinken of extreem overgewicht hebben korter leven, worden er in totaal minder kosten gemaakt voor hun gezondheidszorg.Een ander gezichtspunt is echter dat ongezond gedrag schade voor anderen veroorzaakt. Dat geldt voor roken en drinken, met name ook tijdens de zwangerschap. Bij kindermishandeling en huiselijk geweld is vaak alcohol in het spel. Vandaar dat er alle reden is dat de overheid zich daarmee bemoeit.
Ook wanneer mensen de gevolgen van hun keuzes niet kunnen overzien, is er reden voor de overheid om in te grijpen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de maatschappelijke ongelijkheid die er bestaat doordat laagopgeleide mannen vijf jaar korter leven dan die met een universitaire opleiding.
In principe is het het goed recht van mensen om zelf te bepalen hoeveel zij roken, drinken, eten en bewegen. Als er echter sprake is van aantoonbare externe effecten wegen de voordelen van overheidsingrijpen op tegen het serieuze nadeel van de inperking van de persoonlijke keuzevrijheid.
De gezondheidsjurist Martin Buijsen (EUR) neemt het recente pleidooi voor goed patiëntschap van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg onder de loep. Patiënten moeten zich redelijk gedragen, hun zakelijke verplichtingen nakomen en meewerken aan de behandeling.
Het recht op gezondheidszorg is echter volgens Buijsen een verdragsrechtelijk en grondwettelijk beschermd sociaal grondrecht. Uitsluitend op basis van een medische motivatie mag in de gezondheidszorg onderscheid worden gemaakt. De voorgestelde regels voor goed patiëntschap gaan dan ook duidelijk te ver.
In Mens & Maatschappij (83e jaargang nummer 1) geven Henk Flap en Peter Tammes, verbonden aan de Universiteit Utrecht, een analyse van de electorale steun voor de NSB in de jaren dertig. Al eerder verschenen studies over het succes van deze partij in 1935. De toepassing van multivariate-analysetechnieken geeft hen echter de mogelijkheid tot een strengere toetsing van allerlei beweringen.
In grote lijnen blijven de vroegere conclusies overeind. Hoewel de NSB zich qua ideologie richtte op de arbeiders, had zij relatief veel aanhang in gemeenten met meer welgestelden. Werkloosheid versterkte doorgaans de steun aan de NSB. De aanhang bleef klein in gemeenten waar de verzuiling sterk was.
Hoewel de economische crisis het meeste effect had in de agrarische sector, was de aanhang van de NSB vooral in verstedelijkte gebieden te vinden. Hoe groter het aantal Joden en nieuwkomers in een gemeente, des te meer stemmen zij kreeg. De waarschuwing van de Gereformeerde Kerken in 1936 lijkt een remmend effect te hebben gehad op de groei van de NSB in gemeenten met veel gereformeerde inwoners. Verder geldt dat deze partij bij de verkiezingen van 1939 minder terugliep in gemeenten waar zij in 1935 al betrekkelijk veel steun kreeg.
De auteurs suggereren dat een vergelijking van rechts-nationalistische bewegingen van toen en van nu leerzaam kan zijn op diverse punten. Bijvoorbeeld als het gaat om het verband tussen welstand en rechts-radicalisme.
Zicht (34e jaargang nummer 2) verschijnt met een themanummer over democratie, theocratie en tolerantie. Politicoloog Gerard Adelaar analyseert daarin de wijze waarop de SGP haar theocratisch gedachtegoed heeft ingepast in de democratische rechtsstaat.
Hij noemt het opvallend dat vanuit de SGP zelf weinig literatuur beschikbaar is over de gewenste relatie tussen regering en parlement. Volgens Kersten was overleg tussen de regering en het volk via de Staten-Generaal een groot goed. Maar de overheid moest wel de wil van God stellen boven de wil van het volk. Zij regeerde immers bij de gratie van God.
De soevereiniteit van de overheid was ondeelbaar. Haar kwam zowel de wetgevende als de uitvoerende macht toe. Vandaar dat Kersten het parlementaire initiatiefrecht afwees. Wel was hij voorstander van het recht van amendement. Overigens dienden SGP-Kamerleden in later jaren wel degelijk initiatiefwetsontwerpen in.
De SGP maakte vanouds onderscheid tussen godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid. Tegenwoordig is men echter meer tolerant dan in de beginperiode. Het antipapisme is volgens Adelaar bijna verdwenen. Wel heeft de SGP er moeite mee dat de vrijheid van godsdienst veranderd is in een gelijkstelling van alle godsdiensten.
De opkomst van de islam leidt ertoe dat de SGP moet bewijzen democratisch te zijn. Bij discussies over de gewelddadige politieke aspiraties van de islam wordt deze partij gemakkelijk in de verdachtenbank geplaatst. In die veranderende samenleving moet zij haar positie zoeken. Beginselen en praktijk lijken hier en daar tamelijk ver van elkaar verwijderd te zijn geraakt.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.