Schone lei voor onderwijs
Het debat dat de Tweede Kamer dinsdag en woensdag voert met de regering over onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia markeert in tweeërlei opzicht een einde. Maar ook een begin.
Het debat is het sluitstuk van een kritische zelfreflectie door de Tweede Kamer over het gevoerde onderwijsbeleid. In januari vorig jaar sprak de Kamer via een motie uit dat een commissie uit de Kamer onderzoek moest gaan doen naar de totstandkoming, invoering en resultaten van de invoering van de basisvorming, de tweede fase (bovenbouw havo/vwo) en het vmbo. In april vorig jaar ging een commissie onder leiding van PvdA-Kamerlid Dijsselbloem aan de slag. Het eindrapport kwam tien maanden later; in februari dit jaar. De Kamer debatteerde in april met de commissie en maakte de conclusies tot de hare. Het debat met de regering over de conclusies van Dijsselbloem markeert in procedurele zin het eind van dit traject.De commissie velde een snoeihard oordeel over de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia. „De overheid heeft haar kerntaak, het zeker stellen van deugdelijk onderwijs, ernstig verwaarloosd”, zei Dijsselbloem bij de presentatie van zijn eindrapport. De kern van het probleem zit volgens de commissie in het gelijkheidsideaal dat in de jaren zeventig van de vorige week in progressieve kringen opgeld deed. Dat leidde ertoe dat kinderen allemaal hetzelfde onderwijsaanbod moesten krijgen. Bovendien was kennis minder belangrijk dan vaardigheden. Uit deze uitgangspunten vloeiden de onderwijsvernieuwingen voort.
Dijsselbloem rekent rigoureus af met deze onderwijspolitiek, die vooral onder bewindslieden van PvdA-huize gestalte kreeg. Het rapport markeert daarmee het einde, de afsluiting van een onderwijspolitiek tijdperk. Het is afgelopen met de gelijkheidsideologie in het onderwijs.
Wie denkt dat de politiek het moeilijk zou hebben met deze afsluiting, heeft het mis. Vrij soepel sloot de Kamer zich aan bij de conclusies van Dijsselbloem. En de regering was al om voor Dijsselbloem zijn rapport presenteerde, getuige de reactie van minister Plasterk van Onderwijs op de dag dat het rapport verscheen. Hij betitelde het rapport als „wind in onze zeilen. Ze roeien dezelfde kant op als wij in de regering.” Het was dan ook geen verrassing toen Plasterk en de beide staatssecretarissen van Onderwijs, Van Bijsterveldt en Dijksma, enkele weken geleden in een brief aan de Kamer de conclusies van Dijsselbloem in grote lijnen onderschreven.
Maar wat betekent Dijsselbloem nu concreet voor het onderwijsveld? Wat is het nieuwe begin? In ieder geval komen er voorlopig geen stelselherzieningen meer in het onderwijs. En als die ooit wel aan de orde komen, zal het veel zorgvuldiger gaan. Dijsselbloem heeft daarvoor een aantal concrete piketpaaltjes geslagen. Vernieuwingen en bezuinigingen zullen bijvoorbeeld niet meer samengaan. Ook zal de overheid bij veranderingen in het onderwijsbeleid veel beter de onderwijsgevenden moeten betrekken.
Verder zal de onderwijsinspectie zich op termijn minder gaan bemoeien met het pedagogisch-didactisch klimaat op scholen. Dat is een verantwoordelijkheid voor de onderwijsinstellingen zelf. Een concreet resultaat is tevens dat er geen kleutertoets komt. Dijsselbloem zelf wilde die nog wel, maar de Tweede Kamer dwong af dat scholen mogen volstaan met een leerlingvolgsysteem, iets waar de meeste scholen al mee werken.
Of er dan geen voetangels en klemmen meer zijn? Zeker wel. De belangrijkste is dat Dijsselbloem neigt naar een zeker centralisme waarbij de overheid concreter de onderwijsdoelen formuleert. Daar schuilt het risico in dat de overheid zich te veel met de inhoud van het onderwijs bemoeit. Als de bewindslieden daarover dinsdag en woensdag geruststellende uitspraken doen, kan het onderwijs echt met een schone lei beginnen.