Kerk & religie

Kerkvaders: geen twistappel meer

Kerkvaders waren een eeuwenoude twistappel tussen protestanten en rooms-katholieken. Ze zijn nu een gezamenlijk object van studie voor het Centrum voor Patristisch Onderzoek (CPO). Theologiehistorisch een unieke gebeurtenis, commentarieerde dr. E. P. Meijering vrijdag tijdens de officiële en drukbezochte opening van het CPO in Utrecht.

Kerkredactie
13 June 2008 23:14Gewijzigd op 14 November 2020 05:58
In het Centrum voor Patristisch Onderzoek (CPO) gaan protestanten en rooms-katholieken gezamenlijk kerkvaders onderzoeken. Foto: preekstoel in de Amsterdamse Nieuwe Kerk.
In het Centrum voor Patristisch Onderzoek (CPO) gaan protestanten en rooms-katholieken gezamenlijk kerkvaders onderzoeken. Foto: preekstoel in de Amsterdamse Nieuwe Kerk.

Dr. Meijering, emeritus lector in de theologiegeschiedenis aan de Universiteit Leiden, plaatste de studie van de kerkvaders (patres) in het licht van het debat tussen protestanten en rooms-katholieken. „De hervormers keerden zich tegen de speculaties van de scholastici, maar die speculaties zagen ze ook al bij veel kerkvaders. Anderzijds wilden de hervormers ook geen nieuwlichters zijn, maar lieten ze zien dat ze in de traditie van de kerk stonden.”Zij beriepen zich daarom ook graag op kerkvaders, maar maakten die ondergeschikt aan de Bijbel. „Volgens de rooms-katholieken was de Bijbel onduidelijk en moest die met behulp van de kerkvaders worden uitgelegd. Volgens de protestanten spraken de kerkvaders elkaar juist tegen en moest men met behulp van de Bijbel op zoek naar wat ze nu precies hadden gezegd.”

Meijering riep op tot eerlijke bestudering van de kerkvaders. Men moet de bezwaren die tegen de theologie van de kerkvaders werden gemaakt serieus nemen. Deze bezwaren zijn onder andere: hun onverdraagzaamheid, hun ketterbestrijding en hun speculatiezucht. „Men kan deze bezwaren tegenspreken, maar ze zijn wel terecht. Evenwel, kerkvaders hebben ook hun aantrekkelijke kanten”, zei hij licht ironisch.

De kerkvaders waren onverdraagzaam tegenover de heidenen. Maar dat was wederzijds. Ook waren de kerkvaders scherp richting ketterijen. „Het is de taak van patristisch onderzoek”, aldus Meijering, „om historisch recht te doen aan de ketters, maar dat betekent nog niet dat we de discussies in de vroege kerk voor theologisch irrelevant moeten houden, of aan de ketters per definitie de voorkeur zouden moeten geven. Tegenwoordig beschouwen de theologen zich liever als ketters dan als orthodox. Ketters hebben in de media de wind mee.”

Het belangrijkste bezwaar van de hervormers tegen de kerkvaders was hun speculeren over het wezen van God. In een uitvoerig betoog ging Meijering in op Athanasius, die in het debat met de arianen onderscheid maakte tussen de wil waarmee God Zichzelf als de Vader van de Zoon benoemt, en de wil waarmee God de wereld begeert.

Meijerings conclusie: Dit zijn geen overbodige theologische spelletjes, maar vragen die het geloof nog steeds wezenlijk raken.

Wisselwerking

Prof. dr. P. J. J. van der Geest, hoogleraar augustijnse studies in Tilburg en Amsterdam (VU) en directeur van het CPO, zag in het werk van de kerkvaders een vruchtbare wisselwerking tussen de betrokkenheid op de Schrift enerzijds en de traditie en cultuur anderzijds.

„Vroegchristelijke schrijvers zijn interessant omdat zij de identiteit van christenen bestendigden en tegelijk een bijdrage leverden aan de inculturatie van het christendom. Bovendien zijn kerkvaders van belang voor de oecumene. Zij behoorden immers tot de ene, ongedeelde kerk. Hun werken maken deel uit van een gemeenschappelijke traditie.”

Kerkvaders zijn echter „weerbarstig.” Zij vertegenwoordigen een veelvoud aan theologieën, die ontstonden in een periode waarin er nog geen overheersende en uniforme theologie was. Ook was de latere kerk niet gediend van wat de kerkvaders bijvoorbeeld over het gezag van de paus hadden geschreven. „Patristiek werd door Rome beschouwd als de kritische wetenschap die de kerkelijke leer aantastte. Pas in 1931 verklaarde paus Pius XI de patrologie tot een verplicht vak. De schrik heeft er lang in gezeten.”

Van der Geest bepleitte een hechte samenwerking tussen de ”patrologie” als de wetenschappelijke bestudering van teksten van vroegchristelijke auteurs, en de ”patristiek”, het meer theologisch gerichte onderzoek van de werken van de patres, met name in hun spreken over God.

Het samengaan van de patristische en de patrologische benadering kan behoeden voor de gevaren waaraan nu religiewetenschappers enerzijds en theologen anderzijds zich blootstellen als zij zich van elkaar vervreemden. „Beide benaderingen zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden, en zijn ook noodzakelijk voor het vinden van een eigen antwoord op de vraag wie God is. Dit antwoord vinden wij meer dankzij dan ondanks de weerbarstigheid van kerkvaders.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer