Troost in woorden voor Uganda
Titel: ”Wie niet horen wil”
Auteur: Moses Isegawa
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 234 1934 1
Pagina’s: 269
Prijs: € 17,90.
„Rond dit uur had Beeda altijd het gevoel dat de tijd vloog met de snelheid van een magisch beest”, schrijft Moses Isegawa in ”Wie niet horen wil”. „Machteloos zag hij hoe het de heuvels en het bos in een inktzwarte duisternis stortte (…). De brede, steenachtige weg slonk erin weg tot een dunne draad en het beest voltooide deze stormloop door alle gevoel van veiligheid (…) van hem af te nemen.” ”Wie niet horen wil” sleurt je vanaf de eerste bladzijde een duistere wereld in die tegelijk vol poëzie en zinderende schoonheid is. Isegawa heeft gekozen voor twee verhaallijnen, die verschillende kanten laten zien van zijn thuisland Uganda. De twee verhalen lijken elkaar in evenwicht te houden. Het geweld, de oerdriften en de blinde gehoorzaamheid in het verhaal van kindsoldaat en majoor Azizima worden gesmoord in het alledaagse leven van Beeda Ogema die zich bezighoudt met teksten uit de Koran en zijn liefde voor juffrouw Alaso. „In een lokaal vol licht leek ze deel van het licht zelf. Hij wou dat hij machtige vleugels kon uitslaan, haar van haar stoel kon plukken en meevoeren voordat iemand hem kon tegenhouden.”
Beeda Ogema is de zoon van de directrice van de basisschool waar hij het werk van een weggelopen juffrouw heeft overgenomen. Zijn moeder is weduwe en een strenge en onverzettelijke matrone, voor wie menigeen bang is, ook Beeda. Ondanks de rebellen die in de buurt huishouden -hun basiskamp ligt 50 kilometer van Nandere- staat deze school er nog steeds. Een stil teken van koppig verzet.
De brief die mevrouw Ogema van brigadier Balo krijgt, legt echter een tijdbom onder hun bestaan. „Ik wacht nog op de Heilige Geest om me over het lot van uw school te raden. Als het vonnis ten gunste van een brandende toorts uitvalt, dan wordt het de brandende toorts.” Het beeldende en poëtische taalgebruik doet de lezer bijna vergeten hoe diep de sporen zijn die de rebellen in het gewone leven achterlaten. Zelfs de pijn van iemand als meneer Oryang, wiens vrouw vermoord is door de rebellen, wordt verpakt in mooie woorden. „Hij scheen in zijn hart een plek te hebben gevonden om zijn verdriet in weg te bergen.”
Beeda voelt zich schuldig, omdat zijn vader vermoord is toen hij voor hem medicijnen ging kopen. Op een keer vraagt hij aan meneer Oryang, die een goede vriend is van zijn moeder, of hij zich ook schuldig voelt aan de dood van zijn vrouw. Aanvankelijk lijkt hij boos te worden, maar dan gebeurt er iets wonderlijks. „Meneer Oryang liet de woorden in de koele namiddaglucht verdwijnen. Alles, de lucht, de heuvels en het oerwoud, was bezield met een geladen zachtheid, als strijders die aan het einde van hun krachten waren.” De boodschap lijkt dat je met woorden alles kunt doen.
Beeda’s wereld wordt letterlijk en figuurlijk doorsneden door het verhaal van de vijftienjarige majoor Azizima en zijn twee onderdanen. Hoofdstukken over Beeda en Azizima wisselen elkaar af. Isegawa beschrijft de majoor van binnenuit, waardoor de lezer niet alleen afschuw voelt voor een jongen die zonder pardon oren van onschuldige mensen afsnijdt, maar ook medelijden met kinderen zoals hij. Kinderen die leven van de oorlog.
Dan barst de bom: majoor Azizima doet een inval in het huis van zijn ’tweede moeder’. Mevrouw Ogema heeft bij het overlijden van Azizima’s moeder beloofd voor haar zoon te zorgen. Maar de rebelse Azizima kent geen genade. Wie niet horen wil, moet voelen. De oren van mevrouw Ogema en haar zoon moeten eraan geloven.
Met deze confrontatie laat Isegawa zien hoe schrijnend de situatie in zijn thuisland is. Het enige dat hij kan doen, is troosten met woorden. Zelfs geschonden oren kunnen nog horen: „Als in een droom hoorde Beeda hoe juffrouw Alaso hem bij een al te vorstelijke naam riep. Zo opgemonterd dat hij wel kon huilen en lachen tegelijk, sloeg hij zijn ogen op naar het gezicht achter de stem, de hemel, de heuvels en de glinsterende kleuren in de lucht.”