Achterban CU nog niet zo ver als partijtop
De leiders van de ChristenUnie willen met het maandag verschenen rapport over homoseksualiteit een „nieuwe weg van denken” inslaan. De achterban volgt, maar heeft zich het nieuwe denken nog maar beperkt eigen gemaakt.
„Het is een politiek rapport waarin iedereen te vriend wordt gehouden”, zegt de evangelische theoloog drs. G. van den Brink over het denkwerk van de commissie-Cnossen.Dat is een voor de hand liggende duiding. De ChristenUnie kan het zich als coalitiepartner niet permitteren de partij dicht te timmeren voor mensen met een homoseksuele leefwijze. Om rechtszaken te voorkomen, kiest de partij ervoor te stellen dat het niet voor de hand ligt dat homoseksuelen de ChristenUnie vertegenwoordigen, maar wil zij anderzijds zo’n situatie nadrukkelijk niet uitsluiten.
De partijtop neemt met verve afstand van de lezing dat het gepresenteerde rapport in feite een juridisch handigheidje zou zijn. Het omgekeerde is het geval, stellen partijleider Rouvoet, partijvoorzitter Blokhuis en anderen met kracht. Het is juist een „zeer principiële keuze” van de commissie-Cnossen om in een gedragscode niet te werken met zondenlijstjes, geen categorie mensen bij voorbaat uit te sluiten, maar in gesprek te gaan met ieder die zelf meent het CU-geluid geloofwaardig te kunnen vertolken.
Blokhuis moest aan die nieuwe lijn van denken aanvankelijk wennen, maar is er inmiddels bijna lyrisch over. „Dit is het”, jubelde hij maandag op de radio. „We moeten toe naar een meer spirituele partij.”
De vraag is wat de achterban van de ChristenUnie hiervan vindt en hoe zij zich op het partijcongres van 14 juni gaat opstellen. Een door EO Netwerk en deze krant uitgevoerd onderzoek werpt daar enig licht op, zij het dat de onderzoeksresultaten nog niet zo gemakkelijk zijn te interpreteren; 63 procent van de kiezers en bijna 80 procent van de leden geeft aan „tevreden” te zijn over het rapport-Cnossen.
Maar waarom en waarover zijn zij tevreden? Steunen zij echt de denklijn van de commissie? Dat driekwart van de ondervraagden het een „goed standpunt” vindt dat de partij geen lijst opstelt met verboden gedragingen, doet dat wel vermoeden.
Maar er zijn ook gegevens die in een andere richting wijzen. Opvallend is dat 57 procent van de CU-kiezers en 50 procent van de partijleden aangeeft dat het bestuur van de ChristenUnie dezer dagen duidelijker had moeten uitspreken dat mensen met een homoseksuele relatie de partij niet kunnen vertegenwoordigen.
Voeg daarbij het gegeven dat 69 procent van de kiezers en 93 procent van de leden van mening is dat de Bijbel homoseksuele relaties zonder meer afwijst, en het beeld rijst dat weliswaar twee derde van de achterban zich achter het rapport schaart, maar die steun kan niet zonder meer uitgelegd worden als een volledige inhoudelijke bijval.
Een deel van de achterban gaat vermoedelijk mee in de gekozen oplossingsrichting omdat het hiervoor geen alternatief ziet of omdat de eenheid van de partij dit vordert. Enthousiast lijken zij er niet voor te zijn; zij vinden het nieuwe denken eerder vaag dan dat zij zich dat hebben eigen gemaakt.
Een klein, maar niet onaanzienlijk deel van het electoraat, namelijk een op de vijf CU-kiezers en een op de tien leden, heeft zo veel moeite met het rapport-Cnossen dat het overweegt op een andere partij te stemmen als dit rapport door de ChristenUnie daadwerkelijk wordt aanvaard.
Of deze kiezers die stap inderdaad gaan maken, moet natuurlijk nog maar blijken. Nieuwe verkiezingen zijn nog een eind weg en de soep wordt meestal niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend.
Maar het zijn wel deze mensen die, gevoegd bij degenen die zich om vooral politieke redenen achter het rapport scharen, het de partijtop op 14 juni nog knap lastig kunnen maken.