Cultuur & boeken

Een ethische moordenaar

Titel: ”De filantroop. Testament van een seriemoordenaar”
Auteur: Theodore Dalrymple; Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam 2007
ISBN 978 90 468 0256 4
Pagina’s: 175
Prijs: € 14,95.

21 May 2008 11:11Gewijzigd op 14 November 2020 05:52
Theodore Dalrymple levert in zijn satire ”De filantroop" opnieuw scherpe kritiek op de onderklasse, die hij woordelijk houdt voor het verlies aan beschaving. Foto ANP
Theodore Dalrymple levert in zijn satire ”De filantroop" opnieuw scherpe kritiek op de onderklasse, die hij woordelijk houdt voor het verlies aan beschaving. Foto ANP

Welk ideaal dien je door 22 „onwaardige” mensen te doden? In de satire ”De filantroop” beschrijft Theodore Dalrymple een Engelse seriemoordenaar die handelde uit protest tegen de verzorgingsstaat. Dalrymple levert opnieuw scherpe kritiek op de onderklasse, die hij verantwoordelijk houdt voor het verlies aan beschaving. Graham Underwood werkt twintig jaar lang op de afdeling huisvesting van het stadhuis in Eastham. Hij is baliemedewerker en daarmee veroordeeld tot het dagelijks aanhoren van dertig „cliënten” uit de Engelse onderklasse.

Net als de andere ambtenaren koestert Underwood een diepe minachting voor zijn publiek. Het is een bevolkingsgroep zonder enige discipline; verslaafd aan roken en drinken, overal onwettige kinderen, en een voorliefde voor junkfood. Aangevuld met een slechte jeugd en een strafblad levert dit trouwens snel voordeelpunten op voor een beter huurhuis, iets waarvoor een oppassende burger jaren moet sparen.

Bij vochtproblemen en geluidsoverlast komt Underwood bij de mensen thuis. Hij zet zich neer op het puntje van de bank (op de zitting zelf heeft de kat gejongd, vandaar) en ziet hoe elk meubelstuk wijst naar de „heilige hoek.” De tv is het ankerpunt van hun leven, waardoor ze een geestelijke leegheid hebben waar een zenboeddhist jaloers op zou zijn.

Na werktijd spoedt Underwood zich steevast naar de openbare bibliotheek, waar hij zich verdiept in geschiedenis, filosofie en literatuur. Moeiteloos citeert hij jonge en oude klassiekers en vermeldt hij trefzeker Bijbelteksten met hun precieze vindplaats.

Gaandeweg broedt hij op een plan iets te doen aan het „elimineren” van deze schadelijke bevolkingsgroep. Het eerste slachtoffer is iemand zonder veel contacten, over wiens verdwijning niemand zich zal bekommeren. In totaal nodigt Underwood 22 mensen uit ’s avonds bij hem thuis nog wat „papierwerk” af te maken. Eenmaal binnen brengt hij hen met een slaappil onder zeil, wurgt hen vervolgens en begraaft hen in zijn achtertuin.

Werkzaamheden aan het riool brengen de jarenlange misdrijven aan het licht. Wekenlang doet de wereldpers verslag van het forensisch graafwerk in de achtertuin. Na de recente gebeurtenissen in het Oostenrijkse Amstetten hebben we weinig fantasie nodig om ons de taferelen in deze buurt voor te stellen.

Underwood pakt op dat moment in de gevangenis uit verveling een cursus Italiaans op en zodoende leest hij dat La Repubblica hem omschrijft als „il Monstre di Eastham”.

Psychiaters vinden hem een raadselachtig geval. Lustmoorden waren het niet, want Underwood lijkt volkomen aseksueel, en het waren ook geen roofmoorden, want zijn slachtoffers bezaten niets. In de vele gesprekken met deskundigen legt de ambtenaar wel uit wat zijn motieven waren, maar de psychologen zijn te dom om hem echt te begrijpen.

Parasieten
Om zich te verdedigen, stuurt hij een serie opstellen aan kranten. Hij vertelt van zijn slechte jeugd, doordat zijn vader vertrok toen hij zeven was. Zijn belangrijkste liefhebberij als kind was het pijnigen van kleine dieren, zoals het vullen van een vissenkom met azijn en aceton, en het in brand steken van de met petroleum besproeide kat van de buren. Inmiddels is hij „streng vegetariër”, waarmee hij al zijn lezers „moreel veruit de baas” is.

Ook de seriemoorden wortelen in zijn diepe moraal. Het uit de weg ruimen van deze „parasieten” staat „in het belang van de gemeenschap.” Hij is geen „wrede man”, maar een „ethische moordenaar.” Het woord slachtoffer zet hij steevast tussen aanhalingstekens. ”Begunstigde” zou hij een beter woord vinden, maar hij voegt zich toch in het dagelijkse woordgebruik.

Underwood geeft toe dat wurgen inderdaad „even wat angst en ongemak” geeft. Maar de meesten zouden later, bij hun natuurlijke dood, veel groter ongemak hebben ondervonden. „Voor al die vreselijke levenseindes heb ik mijn ’slachtoffers’ behoed.” Hij deed het „op een menselijker manier dan ze verdienden.” Underwood ziet zich „dan ook met recht als hun weldoener.”

Underwood handelde ook niet uit eigenbelang, maar vanwege een „ideaal.” Daarom wil hij op zijn minst de status van „politiek gevangene.” Die krijgt hij echter niet.

Het rapport met het onderzoek naar zijn eigen dood is als naschrift in het boek opgenomen. Het blijkt dat het gevangenispersoneel heeft toegelaten dat Underwood contact kreeg met gevaarlijke gevangenen. Toen hij met steekwonden op de grond lag, draalde het personeel te lang om hulpdiensten in te schakelen.

Fictie
Theodore Dalrymple (pseudoniem voor dr. Anthony Daniels) werkte jarenlang als psychiater in de gevangenis. In eerdere opstellenbundels, zoals ”Leven aan de onderkant” (2004) en ”Beschaving of wat ervan over is” (2005), stelde hij aan de kaak hoe de moderne samenleving verantwoordelijkheid en discipline ontmoedigt. Voor het verlies aan hogere cultuur en beschaving houdt hij niet alleen de onderklasse verantwoordelijk, maar evenzeer de Britse intellectuele elite. Ze koketteerden met de teloorgang van de moraal en goede smaak, onder het mom van ”alles moet kunnen”. Zijn boodschap daarin is zeker het aanhoren waard.

Anders dan zijn eerdere bundels is dit boek fictie. Althans, dat pretendeert het. Feitelijk vertelt Dalrymple zijn eigen verhaal door middel van een fantasiefiguur. Onder het mom van fictie kan de schrijver zijn pen hier en daar wat gemakkelijker laten uitglijden, maar een verhaallijn bevat het boek niet. Het woord fictie mag daarom ook tussen aanhalingstekens.

Scherp toont Dalrymple in dit boek zijn verachting voor de onderklasse. De leegte van de beroepswerkloze staat natuurlijk in groot contrast met de belezenheid die je opdoet door jarenlange zelfstudie in de openbare bibliotheek. Toch is het intellectueel snobisme in dit boek soms hinderlijk. Wie niet van cynische grappen (over zowel levende als dode mensen) houdt, zal ook weinig plezier aan dit boek beleven. Eerbied voor het menselijk leven -hoe misvormd soms ook- is waarschijnlijk niet de boodschap die de Britse arts wil meegeven.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer