De Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de EU, heeft dat woensdag gesteld bij het jubileum van het besluit tot de euro. De leiders van de EU-landen besloten 2 juni 1998 tot de Europese Monetaire Unie (EMU), de basis van de euro.De Europese eenheidsmunt ontstond op 1 januari 1999 voor het bankverkeer. Drie jaar later kwamen de euromunten en bankbiljetten in omloop in twaalf EU-landen. Inmiddels is de euro officieel betaalmiddel in vijftien EU-landen. Maar ook daarbuiten, zoals in Engeland en Balkanlanden, rukt de Europese eenheidsmunt op.

Er blijft echter nog werk te doen, erkende EU–commissaris Joaquin Almunia (Monetaire Zaken) in een toespraak tot het Europees Parlement. De Spanjaard wil vooral meer greep krijgen op het economisch en fiscaal beleid in de EU–landen. Tegelijk wil hij iets doen aan de grote inflatie– en groeiverschilen tussen de landen met de euro. Zo ziet Nederland de prijzen momenteel amper stijgen, terwijl ze in Slovenië meer dan 6 procent hoger zijn dan een jaar geleden.

„De ervaring van het eerste decennium toont dat het economisch beleid van het ene land belangrijke effecten kan hebben op andere. Daarom moeten we het bestuur van de euro blijven verbeteren door sterke en bindende politieke afspraken", zei Almunia. Hij doelde onder meer op de afspraak tussen de EU–landen om in 2010 geen begrotingstekorten meer te hebben. Vooral Frankrijk heeft daar moeite mee omdat het land kampt met een kwakkelende economie en veel werklozen.