De parlevinker is niet meer
Het is nog slechts een kwestie van een paar dagen, en dan heeft Nederland geen parlevinkers meer. Het laatste bevoorradingsscheepje voor de binnenvaart steekt nooit meer van wal. Het is mooi geweest, vindt Wim van Hooren uit het Limburgse Belfeld.
Een wel heel kleurig scheepje dobbert er op de golven van de Maas. Time is Money is de naam. Tot op de laatste centimeter staat het vaartuig vol met allerhande waar. Kratjes verse groenten, brood, een koelcelletje met vlees en kaas, tijdschriften, schoonmaakartikelen, fris- en sterke drank - en uiteraard echte Limburgse vlaai. Boven op het dak balanceren kratten lege flessen. Dit is het domein van parlevinker Wim van Hooren (60).Vierenveertig jaar al bezorgt de Limburger langstuffende binnenvaartschepen natjes en droogjes. Daarvoor deed zijn vader dat, 32 jaar lang. Zodra de scheepvaart op de Maas op gang kwam, begon hij per roeiboot schippers te voorzien van handschoenen, scheepsklompen, brood en melk. De roeiboot werd een motorschip en het assortiment dijde aanzienlijk uit.
Desondanks heeft de parlevinker zijn langste tijd gehad. Op 1 mei knoopt Van Hooren zijn varende SRV-wagen voorgoed aan de steiger. Tanende klandizie en gezondheidsklachten dwingen hem daartoe. Jammer, maar het is niet anders. Van Hooren zegt het nuchter, maar het enthousiasme waarmee hij over zijn vak praat, wekt het vermoeden dat het hem niet zo koud laat als hij doet voorkomen. Hij beseft in een bijzondere positie te verkeren. De laatste der Mohikanen is hij. „Van Nederland en van Europa. Na de minister-president en de koningin heb ik het zeldzaamste beroep ter wereld.”
Nooit deed de joviale parlevinker zijn werk met tegenzin. Dat de werktijden nogal eens de pan uit rezen, nam hij voor lief. „Maar als ik het over zou moeten doen, deed ik het anders. Ik heb mijn twee kinderen bijvoorbeeld nooit naar bed zien gaan.” Van Hooren doet het de laatste jaren rustiger aan, ’slechts’ twaalf uur per dag is hij nog in touw. Omdat hij z’n schippers maar met moeite kan loslaten. „Het is één grote familie, iedereen is altijd vriendelijk.”
Blindelings
Van Hoorens mobiel rinkelt. „Time is Money, goeiemorgen!” Een klant: trossen los. Het minuscule stuurhutje biedt Van Hooren niet veel ruimte, maar dat deert niet. Hij vaart welhaast blindelings. „Ervaring, hè”, schreeuwt hij boven het luide ronken van de 88 pk’s uit. De steven van de Irma uit Hardinxveld doemt op. Schipper Willem Gouwens (45) neemt wat gas terug, Van Hooren geeft een dotje bij, draait voorzichtig langs stuurboordzijde. Woest kolkt rivierwater over de gangboorden, maar gezien het onverstoorbare gezicht van Van Hooren hoort dat er kennelijk bij. „Het gaat altijd goed. Heel af en toe knots je eens tegen elkaar aan. Het water is niet altijd zo rustig als nu.”
Gouwens is een vaste klant, kent Van Hooren al 25 jaar. Zeker één keer per week doet de Hardinxveldse schipper een beroep op de parlevinker. „Ik koop zo ongeveer alles wat hij aan boord heeft. Vooral verse groente, want we varen de hele week door intensief. Alles ingevroren meenemen kan natuurlijk, maar vers is veel lekkerder. Kratten bier haal ik ook bij Wim, dan hoef ik niet te sjouwen. En vlaaien natuurlijk. Nergens zijn ze zoals hier. Het zal absoluut een gemis worden als hij ermee stopt. Je kunt bij hem op de gekste momenten terecht. Al is het nacht. Wim komt.”
Zwart gat
De Irma vervolgt zijn koers stroomafwaarts, de Time is Money meert even aan bij sluis Belfeld, elke morgen vaste prik. „Het zal saai worden zonder Wim”, zegt sluiswachter Adri van Bussel (64). Hij kende de varende detaillist al toen die nog maar een jongen van dertien was. „Ik heb m’n hele leven gevaren, Wim kwam toen met zijn vader ons schip bevoorraden.” Van Bussel -nu alweer zo’n negen jaar sluiswachter- geniet van de dagelijkse bezoekjes van Van Hooren. „Wim heeft altijd een kwinkslag. Ik hoop dat-ie niet in een zwart gat valt straks, daar ben ik wel een beetje bang voor.”
Van Hooren ruikt intussen alweer nieuwe klandizie en snelt naar zijn boot. Er komen wat schippers over de sluis aangewandeld. Terwijl hun schip wordt geschut, nemen ze hun kans waar. Gerard Brand (40) van motortankschip Marina uit Zwijndrecht koopt een krantje en een vlaai. „Wat ga je nou doen als je gestopt bent? Rentenieren zeker?” Van Hooren grijnst. „Van m’n pensioentje genieten, hè. Zelf opgebouwd.”
Halverwege de terugvaart komt de P46 uit Maasbracht ook nog even langs. Twee jonge agenten willen een pak sap en een blikje knakworst. „Je laatste daagies, hè?” Van Hooren grijnst alweer. Hij blijft lachen. Maar moeilijk heeft hij het er stiekem toch mee. „Soms word ik ’s nachts wakker en dan denk ik, jongen, wat ben je nou begonnen.” Het zal de vrijbuiter niet meevallen zonder zijn ruime sop. „Ik hou van het water. Het leeft, het trekt. Het is altijd weer anders. De ene keer heb je zo’n golf, dan weer zó een.”
Uitvaren voor één pak melk
De parlevinker is al lange tijd een uitstervende middenstander. De schaalvergroting in de binnenvaart deed de varende winkels geen goed, evenals het feit dat vrijwel alle binnenvaartschepen koelkasten en auto’s aan boord kregen.
Daarbij komt: varende families -dé grote klanten- vormen meer en meer een uitzondering. Van Hooren: „Steeds meer schippersvrouwen blijven aan wal, samen met de kinderen. Schippers die in hun jeugd op een internaat zaten, willen dat niet altijd ook hun kinderen aandoen. Dan varen ze liever zonder vrouw, met een matroos.” Bovendien mogen parlevinkers hun spullen niet meer taxfree verkopen. En daar verdienden ze nu juist het meeste op. „Ik kan er nu nog op teren.”
In de jaren vijftig en zestig was van deze ontwikkelingen nog geen sprake. Topjaren waren dat, vertelt Van Hooren. „Er voeren zestien parlevinkers, alleen al op de Maas. Elke sluis had er eentje.” Belfeld telde nog maar één sluis, en schepen lagen er soms twee, drie dagen te wachten. „Dat was klandizie, hoor. Nu zijn er drie sluizen en stoomt iedereen op volle kracht door.” Bovendien is het aantal alternatieve vaarroutes toegenomen, waardoor er minder schepen de sluis bij Belfeld passeren. In de bloeiperiode kreeg Van Hooren zo’n 100, 150 klanten per dag, nu zijn dat er nog 10 tot 20.
De Belfeldse parlevinker hield het in vergelijking met zijn collega’s lang vol. Als reden daarvoor noemt hij dat hij nooit nee zegt. „Dat ligt niet in mijn aard. Ooit belde er een schipper dat hij om vier uur ’s nachts langsvoer. Tja, dan ga ik toch het bed uit. Ik voer ook uit voor één brood of een pak melk. Het waren op dat moment dan misschien niet mijn beste klanten, ze werden het wél.”