Open deur naar de verwondering
„Kinderen hebben van nature iets van verwondering in zich. Ze kunnen zich verbazen, zich verwonderen over de gewoonste dingen van het leven. Als schrijver van kinderboeken moet je die deur naar de verwondering openhouden.”
Als Jacques Vriens met zijn driejarige kleinzoon Jelle buiten het dorp wandelt, passeren ze een graafmachine. Een grote grijper schraapt de sloten schoon. „Ik wilde doorlopen, maar het ventje bleef gefascineerd staan kijken, zakte na verloop van tijd op zijn hurken en nam het tafereel zorgvuldig in zich op: de grijper, de cabine, de man die steeds maar aan de hendels trok, het druipende water. Het kind verbaasde zich, vond het spannend. Dat bedoel ik met de natuurlijke verwondering van een kind. Dat verdwijnt zo gemakkelijk, bijvoorbeeld door beïnvloeding van de media, door hun ouders en de omgeving die hun vertelt wat ze moeten vinden. Met mijn boeken wil ik kinderen een open blik naar de wereld meegeven. Dat ze leren om zonder vooroordelen naar het leven te kijken.”Toneel
Jacques Vriens (1946) groeit op in de horeca. Het hotel van zijn ouders aan de Helmondse markt herbergt een toneelzaal, een ideale speelplaats voor Jacques en de buurtkinderen. Op achtjarige leeftijd regisseert de jongen hier zijn eerste toneelstukken. Als er ruzie komt over de rolverdeling en de kinderen hun eigen gang gaan -wat natuurlijk tot chaos leidt- besluit Jacques het toneelstuk op te schrijven. De schrijver is geboren. Hij is al vroeg succesvol, al levert zijn bijdrage aan de verhalenwedstrijd van de plaatselijke bibliotheek nog geen prijs op. Bij de Helmondse Courant heeft hij meer succes. „Het moest een kerstverhaal of -gedicht zijn. Ik besloot de vlucht van Jozef en Maria naar Egypte in een toneelstuk op rijm te zetten. In de trant van: „Jozef, sta niet zo te zuchten; we moeten vluchten.” Enfin, ’t was goed voor een eerste prijs.”
Vriens kiest voor het onderwijs en ziet hoeveel er gebeurt in een schoolklas. „Het is een maatschappij in het klein, met ruzies, vriendschappen, jaloezie en keuzes maken. Het gaf mij inspiratie voor mijn eerste boek, ”Die rotschool met die fijne klas”. Het manuscript stuurde ik op naar een uitgever, die mij uitnodigde voor een gesprek. Daar bleek hun adviseur, de bekende boekenschrijver Paul Biegel, aanwezig te zijn. Hij vertelde van mijn boek genoten te hebben. Dat was het mooiste moment in mijn schrijverscarrière. De grote, beroemde Biegel, van wie ik fan was, wiens boeken ik voorlas in de klas, genóót van mijn boek. Alsof hij ermee zei: Jacques, jij mag kinderboekenschrijver worden. Zo voelde het.
In dat eerste boek komen al aspecten aan de orde die in heel mijn oeuvre terugkeren. Ik probeer duidelijk te maken dat de wereld niet zwart of wit is. Er is ook grijs, er zijn altijd nuances. De gevreesde, strenge meester Van Wijnen, voor wie de klas siddert, blijkt ook een meesterverteller te zijn.”
Boodschap
„Ik wil de wereld wat toegankelijker maken voor kinderen door erover te schrijven. En wanneer je het kind iets wilt laten zien van de wereld, moet je dicht bij huis beginnen, bij de leefwereld van het kind zelf. Zo bied je hun herkenbaarheid en de kans zich te identificeren met de figuren in je werk. Tegelijk toon je ook de zwarte kanten van de samenleving: ook dit gebeurt.”
Vriens aarzelt geen moment als het gaat om een boodschap in zijn boeken. „Natuurlijk heb ik een boodschap. Ik ben een schoolmeester, ik wil iets vertellen. Thea Beckman bijvoorbeeld -die ik overigens zeer bewonder- gaat daar iets anders mee om als zij zegt: „Boodschappen doe ik bij Albert Heijn, niet in m’n boeken.” Ik vind het belangrijk kinderen iets mee te geven, maar zonder dat het er duimendik bovenop ligt.
In het verlengde van het zwart-witdenken ligt het simplificeren van de dingen en etiketteren. Wilders en Verdonk, daar kan ik me vreselijk aan ergeren. Kinderen moeten leren zien dat de dingen niet zo eenvoudig zijn. Dat je eerst moet nadenken en luisteren om dingen te begrijpen. Voor stempels en etiketjes moet je uitkijken. In ”Een bende in de bovenbouw” vertrekt de aardige juf en wordt vervangen door een jonge onderwijzer die eigenlijk niet op zijn taak is berekend. Diederick ziet zijn kans schoon en krijgt steeds meer invloed in de klas. Zelfs de kinderen zeggen op een gegeven moment: „Het lijkt wel of Diederick hier de baas is.” De jongen heeft mooie verhalen, deelt uit, heeft sigaretten en de meeste kinderen willen graag bij Diederick horen. Slechts een paar kinderen durven zich tegen hem te verzetten en raken geïsoleerd. Impliciet beschrijf ik daar wat er in de jaren dertig in Duitsland gebeurde.”
Alter ego
In ”De dikke meester Jaap” -„mijn alter ego”- komt een meisje met een hoofddoek op school. Ze zit al jaren in de klas, maar opeens, in groep 7, draagt ze een hoofddoek. Natuurlijk worden er flauwe opmerkingen gemaakt, vooral door de jongens, en het meisje loopt huilend de klas uit. Meester Jaap lost het op door iedereen in de klas iets uit de verkleedkist op het hoofd te laten zetten. Ook meester Jaap houdt dagenlang een hoedje op. De onderwijzer vertelt de kinderen waarom het moslimmeisje een hoofddoek draagt en probeert de kinderen daarmee niet alleen respect bij te brengen, maar hun ook te leren een ander ruimte van denken te geven. Na enkele dagen valt het niemand meer op dat iedereen iets op het hoofd draagt en langzaamaan verdwijnen de hoedjes, mutsen en doeken weer in de verkleedkist. „Vooroordelen komen altijd voort uit onwetendheid. Het onderwijs zou een veel grotere rol moeten spelen in het tegengaan van vooroordelen.” Vriens zegt wars te zijn van het opgeheven vingertje. „Dat leidt tot moralisme: zo is het en doe het maar zoals ik het vertel. Ik probeer het open te houden: probeer een ander te begrijpen, geef een ander ruimte, maar laat je nooit dwingen hetzelfde te denken of te doen.”
Wat dan het ijkpunt is? „Liefde, hoewel dat ook weer een heel groot woord is. Subjectief, inderdaad. Ik zoek het tussen liefde en waardering. Je waardeert iemand zoals hij of zij is. Misschien moet ik het iets anders zeggen: ik vind het heel belangrijk om iets van warmte in mijn boeken te leggen. Hoewel er soms heftige dingen gebeuren, moet er toch iets van een warm gevoel achterblijven.”
Het blijft zoeken voor Vriens. Altijd twijfelen? „Het moet een uitdaging blijven. Als je denkt je meest fantastische boek te hebben gemaakt, dan schrijf je niks meer.”
Jacques Vriens
Leeftijd: 62 jaar
Woonplaats: Gronsveld
Functie: Kinderboekenschrijver
Belangrijkste titels:
Vriens heeft zestig titels op zijn naam staan, waarvan er diverse zijn bekroond met een prijs van de Nederlandse Kinderjury of met een Zilveren Griffel. Zijn laatstverschenen boek ”Oorlogsgeheimen” -dat volgens Vriens alle aspecten van zijn boodschap bevat- is dit jaar genomineerd door de Nederlandse Kinderjury. Veel boeken beleefden herdrukken, van Vriens’ eerste boek (1976) is inmiddels een 24e druk op de markt.
”Die rotschool met die fijne klas” (1976)
Meester Jaapserie
”Tien torens diep” (2004)
”Groep zeven slaat terug” (2005)
”Oorlogsgeheimen” (2007)
Genre: Vriens’ boeken sluiten nauw aan bij de dagelijkse leefwereld van kinderen: de school en de klas. Behalve ”Oorlogsgeheimen” heeft Vriens nog twee historische jeugdboeken gepubliceerd.
In zijn oeuvre richt de schrijver zich op verschillende leeftijdsgroepen.