Kind en preek
Wat speelt zich af in het godsdienstige leven van kinderen? Dat is een belangrijke vraag voor ouders, predikanten, leerkrachten. En vooral voor de kinderen zelf.
Wat kinderen zelf over geestelijke zaken zeiden, is het thema waarover E. Brooks Holifield publiceert in Church History (jaargang 76, 2007, aflevering 4). Holifield werkt aan Chandler School of Theology van Emory University in Atlanta, USA. Hij is de schrijver van onder meer een standaardwerk over ”Theology in America” (Yale University Press, 2003).Holifield onderzocht 44 dagboeken die Amerikaanse kinderen, vooral meisjes, bijhielden in de periode 1770-1861. Deze protestantse kinderen waren toen tussen de 9 en 16 jaar oud.
Wat valt op? De dood en het leven na de dood waren voor veel kinderen een zwaarwegend onderwerp. Holifield constateert: „Geen enkel thema verschijnt zo vaak als de dood.” De kinderen lieten ook zien dat zij het belangrijk vonden om gehoorzaam te zijn en zuiver te leven. En zij hadden het veel vaker over de preken van hun predikant dan dat zij over de catechismusles of de zondagsschool schrijven.
Eenentwintig kinderen vermelden in hun dagboek waar de preken over gingen die zij hoorden. Soms vonden zij die preken goed, soms niet. Een tienjarige schreef: „Het was erg interessant, want hij (de predikant) vertelde een heleboel verhalen en wij zongen heel vaak.”
Een twaalfjarig meisje vertelde over een preek: „Ik herinner me er bijna elk woord van. Het was een uitnodiging om tot Christus te komen. Ik wijdde mijzelf plechtig toe aan God en ik heb geprobeerd, maar ach! ik denk niet dat ik in het minste verbeterd ben. (…) Ik wenste dat ik een christen was! Maar het is zo moeilijk er één te zijn.”
Een zestienjarig meisje schrijft over een andere preek: „Het leek alsof elk woord van die toespraak voor mij alleen was.”
De betekenis van preken moet dus niet worden onderschat. De catechismusles wordt slechts door zes kinderen vermeld en de zondagschool door acht kinderen.
De dagboeken laten ook zondekennis en geestelijke strijd zien. De ene twaalfjarige jongere dacht „een goed meisje” te zijn, terwijl een andere zich een zondares wist en nadacht over „de kortheid van de tijd, de zekerheid van de dood, de waarde van de ziel en de verschrikkingen van de dag des oordeels.”
Een veertienjarige „verloren dochter” vertelt als „zondige worm” een verbond met God te hebben gesloten. De even oude Harriet Beecher (de latere schrijfster van ”De negerhut van oom Tom”) zag het leven als „één voortdurende strijd” met verzoekingen.
Over Christus schreven elf van de kinderen. Sommige kinderen lazen veel in de Bijbel. Hun gebed, schrijft Holifield, betrof „zelden materiële goederen of succes”: veeleer „baden zij om een gehoorzaam hart, om het godsdienstige welzijn van vrienden, om de gave van genade en om intensere gemeenschap met God.” De geestelijke ernst die in sommige van deze kinderdagboeken naar voren komt, is opmerkelijk.
In La revue réformée (jaargang 59, 2008, aflevering 1) publiceert de Amerikaanse hoogleraar Reed Davis van Seattle Pacific University een artikel over de theorie van het intelligente ontwerp. Davis geeft een overzicht van belangrijke argumenten voor de stelling dat de biologische werkelijkheid kenmerken vertoont van een weloverwogen ontwerp. Op het kleinste niveau is die werkelijkheid bijvoorbeeld zozeer „onherleidbaar complex” dat zij niet kan zijn ontstaan door geleidelijke evolutie. Verder leveren de gevonden fossielen diverse serieuze problemen op voor Darwins theorie van een geleidelijke evolutie van soorten.
Reed betoogt dat christenen de evolutietheorie van Darwin radicaal moeten verwerpen. Schipperen of harmoniseren is hier geen optie, omdat Darwins theorie een uiting is van een materialistische wereldbeschouwing die geen ruimte laat voor het christelijke geloof in God.
Het Journal for Biblical Manhood and Womanhood (jaargang 12, 2007, aflevering 2) bevat een artikel van twee hoogleraren uit het Amerikaanse Texas, Denny Burk and Jim Hamilton. Het artikel gaat over de visie van „jongere evangelicalen” op vrouwen en het predikantschap. Deze auteurs schrijven in hun bijdrage dat „de heropleving van gereformeerde theologie onder de jongere generatie van evangelicalen” een versterking inhoudt van steun voor de „traditionele complementaristische” en hiërarchische visie op de relatie van man en vrouw.
Dat is vooral te danken aan het werk van mensen als John Piper, baptistisch predikant in Minneapolis, en aan de zuidelijke baptisten die zich aan hun seminarium onder leiding van R. Albert Mohler in dezelfde richting ontwikkeld hebben. Aan de andere kant zijn er aan verschillende seminaria ook aanhangers van de („egalitaristische”) visie werkzaam die van mening zijn dat zowel mannen als vrouwen in kerkelijke ambten kunnen dienen.
Aza Goudriaan, docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.