Aanpak topsalaris symboolwetgeving
De excessieve beloningen van topbestuurders blijven de politieke en maatschappelijke gemoederen bezighouden. Prof. mr. G. T. K. Meussen stoort zich ook aan deze ontwikkeling, maar stelt dat deze niet is te keren met wetgeving. We moeten leren leven met deze schaduwzijde van de vrijemarkteconomie.
Uit een bericht in de Volkskrant van zaterdag blijkt dat de lonen van topbestuurders van AEX-bedrijven vorig jaar met gemiddeld maar liefst 23 procent zijn gestegen. NRC Handelsblad berichtte maandag dat Fortistopman Jean Paul Votron dit jaar 73 procent meer salaris ontvangt. Aandeelhouders van Philips verzetten zich tegen het door de onderneming aangekondigde salarisplan voor haar topbestuurders, dit tot grote vreugde van FNV-voorzitter Astrid Jongerius.Vrijdag beantwoordde minister Bos van Financiën schriftelijke vragen van de Kamerleden Van Dijck en Koçer Kaya over het salaris van de NUON-top c.q. de vertrekpremie van 1,5 miljoen euro voor Nuontopman Van Halderen. Bos kon de inhoudelijke beantwoording van deze vragen handig omzeilen met de opmerking dat de staat geen aandeelhouder in de betrokken onderneming is en dientengevolge op het beloningsbeleid geen invloed kan uitoefenen.
Beantwoording van dit soort Kamervragen krijgt al snel iets van een rituele stoelendans. De minister geeft enerzijds aan begrip te hebben voor de maatschappelijke onrust die dit soort excessieve beloningen oproept; concrete daden blijven vervolgens echter uit.
Het is voor een ieder duidelijk dat de zelfregulering van het bedrijfsleven op het terrein van de beloning van topbestuurders niet heeft gewerkt. Het morele beroep dat minister Bos vorig jaar deed op het bedrijfsleven om de lonen in de top te matigen was kennelijk tegen dovemansoren gericht. Het kenmerkt ook de arrogantie van betrokkenen door geen boodschap te hebben aan de maatschappelijke onrust die hun gedrag oproept.
Afgestraft
Wat mij grieft is het feit dat deze topbestuurders, als boegbeeld van het ondernemingsgezinde Nederlandse bedrijfsleven, voor zichzelf elk risico uitsluiten. Ze bedingen zeer aanzienlijke succesbonussen en als zij disfunctioneren kunnen zij ook nog rekenen op een riante vertrekbonus. Het kan dus voor hen nooit verkeerd gaan.
Conform het aloud bekende motto ”Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg” wordt een verregaande vorm van arrogantie uiteindelijk door de Nederlandse samenleving afgestraft. Zo kondigde minister Bos van Financiën op 14 maart aan dat de ministerraad heeft ingestemd met enkele fiscale maatregelen die het toekennen van excessieve beloningen moeten ontmoedigen.
Wellicht de meest in het oog springende maatregel die wordt voorgesteld is de invoering van een werkgeversheffing van 30 procent (kennelijk bovenop het normale inkomstenbelastingtarief van maximaal 52 procent). Deze heffing vindt plaats bij werknemers met een jaarloon vanaf 500.000 euro, indien sprake is van een excessieve vertrekvergoeding (namelijk indien en voor zover die hoger ligt dan één jaarloon).
De vraag die kan worden gesteld is of hierbij niet in hoge mate sprake is van symboolwetgeving. Elke marktpartij probeert een belastingeffect af te wentelen op een andere marktpartij. Zo zullen werknemers naar verwachting deze extra belastingheffing, ervan uitgaande dat zij een bepaald nettobedrag in handen willen krijgen, afwentelen op de werkgever.
Ik zou de hiervoor gestelde vraag dan ook bevestigend willen beantwoorden. Alleen met draconische maatregelen (een heffing van bijvoorbeeld 100 procent) kan dit soort excessieve beloningen wellicht enigszins worden gereguleerd. Maar daarvoor bestaat geen enkel politiek draagvlak. Sterker nog, verwacht mag worden dat de kabinetsvoorstellen op het gebied van de fiscale bestrijding van excessieve beloningen, als ze al door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen, in de loop van de parlementaire behandeling aanmerkelijk worden afgezwakt.
Politieke moed
Bovendien is Nederland geen eiland, doch onderdeel van een mondiale economie. Te hard ingrijpen kan met het oog op de fiscale concurrentiepositie van Nederland uiteraard ook weer niet. Zo ontstaat er een stukje fiscale wetgeving dat fysiek in een wettekstenbundel zichtbaar is en waarmee de politiek zich in slaap kan sussen. Het probleem lijkt dan, uiterlijk gezien, te zijn opgelost. De wetgever kan beargumenteren dat hij zijn maatschappelijke plicht is nagekomen en tot actie is overgegaan. Maar het zal de toekenning van excessieve beloningen niet maatgevend beïnvloeden of ontmoedigen.
Het zou van politieke moed en eerlijkheid getuigen indien de minister van Financiën in het parlement simpelweg vertelt wat wij allemaal eigenlijk wel weten, namelijk dat de wetgever niet in staat is om het probleem van excessieve beloningen van topbestuurders op te lossen. Dit is de schaduwzijde van de vrijemarkteconomie en wij hebben dit als samenleving met zijn allen over onszelf afgeroepen. Het is de consequentie van een samenleving die vrijwel uitsluitend door marktdenken wordt beheerst, en van een overheid die in verregaande mate afwezig is op allerlei fronten. Het schept een samenleving waarin gedrag meer gericht is op het genereren van inkomsten dan op een inhoudelijke bijdrage aan de samenleving.
De tendens van de al maar stijgende excessieve beloningen is een mondiaal fenomeen waaraan we zijn uitgeleverd, of we het nu willen of niet. En er is geen overheid die daar, ook met fiscale maatregelen, iets betekenisvols aan kan doen.
De auteur is hoogleraar belastingrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.