Tolerantie biedt democratie toekomst
Religies en politiek moeten met elkaar in gesprek blijven. Alleen zo kan een kloof tussen de twee voorkomen worden. Tolerantie over en weer biedt zo kansen voor de toekomst van de democratie, stelde dr. Stephan van Erp vrijdag in Den Haag in een lezing tijdens het symposium ”Vrijheid in verdeeldheid. Over religie, politiek en tolerantie”. Een samenvatting.
Nederland is lange tijd het toonbeeld van tolerantie geweest. Die beeldvorming heeft historische wortels. Terwijl Amsterdam in de gouden eeuw een steeds belangrijker economische macht werd tijdens en na de opstand tegen de Spanjaarden, werd de stad tevens een toevluchtsoord voor joden. De tolerantie die de regenten tentoonspreidden tegenover de Sefardische joden uit Portugal schiep het klimaat van een opmerkelijke kruisbestuiving. Er ontwikkelde zich in de Nederlanden een joodse cultuur die een matigende invloed zou hebben op de confessionele verdeeldheid van de Reformatie en de Contrareformatie. Zo werd Amsterdam een van de plaatsen in het Europa van de zeventiende eeuw waar gelovigen van verschillende religies vreedzaam naast elkaar leefden.Tegenwoordig wordt steeds vaker gesteld dat Nederland het toonbeeld van intolerantie is. En niet geheel ten onrechte. Wie er nu zijn toevlucht zoekt, treft er wantrouwen en vijandigheid aan. Er zijn populaire politici die onder het mom van identiteit en integratie een cultuur willen creëren van aanpassing en gelijkschakeling. Opiniemakers zoeken de grenzen van het toelaatbare om het maatschappelijk debat te provoceren. Het gevolg zijn onvrede en agressie, die zich onder andere uiten in een gebrek aan sociale cohesie, cynisme over democratische besluitvorming en de roep om snelle en duidelijke oplossingen. Vandaag debatteren we over tolerantie, omdat intolerantie aan de orde van de dag is.
Hedendaagse uitingen van intolerantie zijn veelal ofwel religieus geïnspireerd, ofwel gericht tegen religies. Daarom staat de vraag naar de positie van geïnstitutionaliseerde religies in de moderne westerse staat hoog op de maatschappelijke agenda. Intolerantie van en tegen religieuze groeperingen confronteert ons immers met het wezen en de grenzen van de democratie: het kunnen uiten van kritiek, het geven van een weerwoord, de toegankelijkheid van het maatschappelijk debat voor allen.
Een democratische samenleving heeft met de monotheïstische religies iets wezenlijks gemeenschappelijk: de inzet en gedrevenheid om fundamentele waarden zoals vrijheid en gelijkheid te waarborgen en voor iedereen te realiseren. Ondanks deze overeenkomst is religie niet de vanzelfsprekende partner om dit te verwezenlijken. Velen beweren dat een religieus beroep op openbaring of waarheid antidemocratisch is, of vanzelf tot fundamentalisme en intolerantie leidt. Religieuze mensen geven ook vaak aanleiding tot deze constatering. Toch zou ik willen stellen dat tolerantie zonder religie onwenselijk is. Als onvervreemdbare en onachterhaalbare drijfveer van de democratie is tolerantie de religieuze erfenis en opdracht van de politiek.
Tolerantie is enkel aan de orde in een situatie waarin er sprake is van fundamentele en onoverbrugbare verschillen. Het democratische debat leeft van verschillende overtuigingen, maar heeft ook belang bij gemeenschapsvorming, sociale cohesie en een breed gedragen gevoel voor richting. Van religieuze tradities valt naar mijn mening te leren hoe men in een waarheid kan geloven in een wereld waarin die waarheid nog niet voltooid is en die precies daarom vraagt om inspanning, gemeenschap en verantwoordelijkheid.
De stelling die ik daarom wil verdedigen is dat de huidige democratie gebaat is bij de deelname van religies aan het debat over de totstandkoming van een tolerante samenleving; niet omdat religies onderdeel zijn van het probleem en door middel van een aangewezen plaats in de publieke ruimte gepacificeerd kunnen worden; niet alleen omdat religies waardevolle visies kunnen inbrengen in het maatschappelijke gesprek over het goede leven voor allen, maar ook om te begrijpen wat de politiek drijft, zelfs als zij niet expliciet religieus georiënteerd is.
Ik zal mijn stelling op twee manieren toelichten. In de eerste plaats door enkele historische voorbeelden te geven van de wijze waarop religies intrinsiek onderdeel zijn geweest van een tolerante samenleving waarin mensen van verschillende levensovertuigingen en culturen op vreedzame wijze een gemeenschap vormden. In de tweede plaats door te laten zien waarom de absolute waarden van de moderne staat en een religieus beroep op waarheid tot verdeeldheid leiden. Kan de staat wel ruimte bieden aan religieuze groeperingen die de legitimering van macht en wet baseren op heilige schriften of openbaringen? In mijn conclusie zal ik dan verdedigen dat waarheid, seculier of religieus, tolerantie niet in de weg hoeft te staan, maar integendeel, mogelijk maakt.
Verleden
Het is opmerkelijk hoe weinig de geschiedenis een rol speelt in het huidige debat over tolerantie. Dat is des te opvallender, omdat het historische beeld van het tolerante Nederland wel steeds als maatstaf of als te herwinnen situatie wordt genoemd. Weinigen echter gebruiken concrete voorbeelden uit het verleden die illustreren hoe tolerantie in Nederland steeds een mengeling is geweest van praktijk en ideaal en van geloof en politiek.
Een van die voorbeelden is de machtsstrijd tussen calvinistische predikanten en stadsbestuurders in de zestiende eeuw over de benoeming en verwijdering van ambtsdragers of het gebruik van kerkgebouwen. De Leidse predikant Caspar Coolhaes ontdekte de voordelen van religieuze tolerantie in combinatie met de grotere macht van de wereldlijke overheid toen zijn eigen betrekkingen met collega-predikanten verslechterden. Toen het stadsbestuur van Leiden in 1578 weigerde de uitslag van de onlangs gehouden verkiezingen voor de kerkenraad te ratificeren, had Coolhaes dit in het openbaar gesteund. Zijn verontwaardigde collega’s ondernamen direct stappen om hem te laten schorsen. De wereldlijke overheid sloeg terug door Coolhaes’ orthodoxe calvinistische collega te ontslaan, waarna een confrontatie onvermijdelijk werd.
In sommige pamfletten die vervolgens werden gepubliceerd, werden de rechten van de wereldlijke overheid met verve verdedigd, met name in dat van Dirck Coornhert (1522-1599), met de titel ”Justificatie des magistraets tot Leyden”. Coornhert stelde dat nu men bevrijd was van het juk van de roomse tirannie, er geen sprake van kon zijn de bevolking een nieuw juk op te leggen. Het was volgens hem de taak van de wereldlijke overheid om de openbare orde te handhaven en diegenen uit het predikantenambt te verwijderen die problemen veroorzaakten en onrust zaaiden. De stadsbestuurders gebruikten uiteindelijk het ideaal van de tolerantie om ambtsdragers van kleine religieuze groeperingen evenveel rechten te geven als de hervormde predikanten, waarmee tegelijkertijd de invloed van die laatste groep binnen de perken werd gehouden. Verdeeldheid en tolerantie werden door religie en overheid gebruikt om de macht van een dominante religieuze beweging te breken. Om hun tolerantiepolitiek ideologisch te bekrachtigen, plaatste de overheid overal in de Nederlanden standbeelden van Desiderius Erasmus, wat een min of meer bewuste poging was een jonge onafhankelijke natie van een geloofwaardig historisch erfgoed te voorzien.
Diezelfde Erasmus, die aldus het model van de Nederlandse tolerante geest werd, had met zijn jodenhaat het voorbeeld gegeven aan allen die zich in Europa tot de intellectuele voorhoede rekenden. Toch heeft diens anti-judaïsme niet kunnen voorkomen dat de Nederlanden in de gouden eeuw het paradigma werden van een goedbedoeld en succesvol religieus pluralisme, toen Amsterdam de cultuur van het Sefardische jodendom omarmde.
Dat pluralisme kende twee aspecten. Er was enerzijds sprake van integratie: er was geen joods getto, geen avondklok, geen speciale kledij, en geen ”demonische overdrijvingen van fysieke eigenschappen” in de afbeelding van joden op schilderijen van bijvoorbeeld Rembrandt en Lievens. Anderzijds bleef de joodse cultuur zeer zichtbaar. Met een relatief klein aantal joden in het Amsterdam van 1672 (7500 op 200.000 inwoners, dus slechts 3,75 procent) groeide deze religieuze cultuur met haar synagogen en eigen bijdrage aan de Amsterdamse economie uit tot een factor van betekenis. Politiek en burgers toonden zich in staat tot tolerantie en respect. In deze cultuur ontwikkelden John Locke, Pierre Bayle en Baruch de Spinoza hun gedachten over tolerantie, waaraan verworvenheden als vrijheid van denken en vrijheid van meningsuiting schatplichtig zijn.
Het gaat me er nu niet om te zeggen dat wij van lessen uit het verleden kunnen leren. De geschiedenis van de middeleeuwen, de Reformatie en de verlichting kent waarschijnlijk veel meer voorbeelden van intolerantie dan van tolerantie, en de praktijken van de Reformatie en de gouden eeuw zijn niet zomaar te vergelijken met de hedendaagse. In deze directe, functionele of normatieve zin valt er nauwelijks iets van de geschiedenis te leren.
Maar aan de geschiedenis valt wel af te lezen wie we zijn en wat ons heeft samengebracht. Ik besef heel goed dat dit historische argument ingezet kan worden om de meest exclusieve en zelfs destructieve opvattingen over identiteit te funderen. Maar een zo volledig mogelijke beschrijving van de geschiedenis van tolerantie kan tot het bescheiden inzicht leiden dat een cultuur voortdurend in beweging is en dat die beweging grotendeels bepaald wordt door belangenconflicten, materiële en ideologische, maar ook door toevalligheden en invloeden van buitenaf.
Ik kan drie conclusies trekken uit het verleden. Een goede historische analyse maakt allereerst duidelijk dat het ideaal van de tolerantie geen uitvinding is van de verlichting, maar ontstaan is tijdens de godsdienstige conflicten tijdens de Reformatie en succesvol gepraktiseerd in Transsylvanië bijvoorbeeld, of iets later tijdens de periode van welvaart in de Nederlandse gouden eeuw. Een tolerante praktijk ontstaat dus niet alleen in tijden van voorspoed, als men het zich kan permitteren ruimhartig onderdak aan anderen te bieden of als men er economisch gewin uit kan halen. Tolerantie blijkt in verschillende omstandigheden een middel te zijn geweest om onvrede te temperen en zelfs vrede te stichten.
Een greep uit de geschiedenis van religieuze tolerantie maakt in de tweede plaats duidelijk dat religie en tolerantie elkaar niet per definitie uitsluiten. Sterker nog, het waren juist christelijke denkers als Sebastiaan Castellio, Dirck Volckertszoon Coornhert, Jacob Arminius, John Locke en John Milton die op grond van ideeën over individuele gewetensvrijheid en goddelijke soevereiniteit de gewelddadige praktijken van kerken tegen andersgelovigen aanklaagden. In John Lockes beroemde ”Brief over de tolerantie” bijvoorbeeld worden de taken van de staat gefundeerd vanuit een religieus standpunt, waarbij de menselijke onmogelijkheid om Gods wilsbesluiten te doorgronden, centraal staat.
Ten slotte kan op grond van historische studies duidelijk worden gemaakt dat tolerantie steeds een samenspel is van praktijk en ideaal. De geschiedenis van de tolerantie is het verhaal van moeizaam bevochten politieke en juridische compromissen. Het is ook een verhaal van de dagelijkse beslissingen die werden genomen door de burgers van het vroegmoderne Europa. Politieke compromissen die vaak in eerste instantie geen van de partijen totaal tevreden stelden, zouden na verloop van tijd gerespecteerd en gewaardeerd worden. Ook in de praktische beslissingen van de burgers over hoe met anderen samen te leven, zou een belangrijke basis worden gelegd voor de algemene acceptatie van de tolerantie door Europeanen. In de zestiende en de zeventiende eeuw werd tolerantie nog niet verdedigd als een op zichzelf staand ideaal, zoals nu het geval is, maar gehandhaafd als een middel waardoor samenlevingen konden functioneren en tot grote bloei kwamen. Een praktijk, voortkomend uit botsende belangen en verschil in overtuigingen, die onze historische erfenis is en als ideaal een opdracht voor de toekomst is.
Strijdperk
Maar wat is er gebeurd met die historische erfenis en wat is er geworden van het ideaal van de tolerantie? Net als tijdens de Reformatie zijn religies opnieuw de aanleiding voor uitingen van intolerantie. Intolerantie komt vaak voort uit sterke of extreme religieuze overtuigingen. Het maakt het wantrouwen en de vijandigheid van de seculiere cultuur tegenover religie alleen maar sterker. Maar wantrouwen of niet, religie blijft tot op heden een belangrijk strijdperk, waarbinnen politieke en culturele conflicten worden uitgevochten.
Verschillende pogingen, zoals onlangs nog van VVD-fractievoorzitter Rutte, om gelovige opvattingen en religieus gedrag uit het publieke domein te bannen, hebben gefaald. Niet zozeer omdat mensen onuitroeibaar religieus zijn en hun overtuigingen juist ook de wereld daarbuiten betreffen en daarom niet achter de voordeur gehouden kunnen worden; maar ook omdat de moderne samenleving haar eigen liberale uitgangspunten zou moeten opgeven om religieuze mensen te verbieden met hun opvattingen aan het publieke, democratische debat deel te nemen.
Nu kan niet ontkend worden dat religieuze mensen hun democratische rechten soms al te snel verspelen. Met een heilig geschrift in de hand en een beroep op de absolute waarheid van een goddelijke openbaring denken sommigen zich te kunnen onttrekken aan de geldende wetten. Religieuze mensen vergeten zelf nogal eens dat religie een menselijke poging is het goddelijke te bereiken. Gelovigen engageren zich nu eenmaal niet alleen met God of het goddelijke, maar ook met de teksten, ideeën en praktijken waarmee zij hun geloof in God tot uitdrukking brengen. Dat gaat niet zelden gepaard met de neiging behalve God of het goddelijke ook de menselijke uitdrukkingen te verabsoluteren. Dit soort religieus geïnspireerde afgoderij leidt veelal tot uitingen van fundamentalisme en intolerantie, en er zijn theologische redenen om dergelijke verabsoluteringen van het eigen gelijk in plaats van ”extreem religieus” juist ”onreligieus” te noemen.
Ook de seculiere politiek is niet gevrijwaard van soortgelijke, maar dan seculiere vormen van afgoderij. Neem bijvoorbeeld de implicatie van de scheiding van kerk en staat. De scheiding houdt in dat de wet geen privileges mag schenken aan de godsdienst. Dit zou betekenen dat de staat neutraal is, onaangeraakt door enig belang. Basiswaarden zoals vrijheid, gelijkheid en tolerantie zijn voor de moderne staat echter evenzeer van absoluut belang als bepaalde waarheden dat voor religies zijn. Wat zijn de consequenties van het hebben van dergelijke fundamentele belangen voor het neutrale zelfbeeld van de staat? Tegenover de eigen absolute uitgangspunten kan men zich immers per definitie niet neutraal verhouden. Tenminste, als men de eigen basiswaarden wil verdedigen en niet wil relativeren. Als daarentegen deze waarden absoluut gesteld worden, en de niet te bekritiseren of te corrigeren uitgangspunten vormen voor politiek beleid, dreigt het gevaar dat de staat zelf de aanstichter van intolerantie wordt. Zoals religieus absolutisme onreligieus genoemd moet worden, zo moet politiek absolutisme per definitie als antidemocratisch bestempeld worden.
Religie en politiek zijn dus intolerant als hun absolute uitgangspunten leiden tot uitsluiting of geweld van andersgelovigen of andersdenkenden. Ik zei al eerder dat het in quarantaine plaatsen van religieuze opvattingen onmogelijk is. Maar relativering van religieuze of politieke uitgangspunten is ook geen optie. De ideologieën van bijvoorbeeld het multiculturalisme, vrijzinnigheid of humanisme hebben het probleem van de intolerantie niet kunnen oplossen. Hun pleitbezorgers geven wel inzicht in de denkwereld van hen die religie en spiritualiteit zijn gaan beschouwen als een zaak van de individuele keuze en verantwoordelijkheid. Maar milde of open vormen van religiositeit of zelfverklaarde ondogmatische politieke bewegingen zijn geen alternatief gebleken voor mensen met overtuigingen die gebaseerd zijn op iets anders dan de individuele keuze. Politieke of religieuze buigzaamheid kan niet als voorwaarde of norm gesteld worden voor een tolerante houding. Daarenboven is tolerantie niet alleen zaak van het individu, maar gaat de hele samenleving aan, juist in haar pluriformiteit. En een pluriforme gemeenschap kan en mag niet onverschillig zijn over wat haar bindt en drijft.
Als religie en politiek niet verwezen kunnen worden naar ieder een eigen, privaat en publiek domein, als bovendien zowel religieuze als politieke systemen gebaseerd zijn op fundamentele overtuigingen en waarden, dan ziet het ernaar uit dat religie en politiek, behalve dat zij bepaalde overeenkomsten hebben, ook tot elkaar zijn veroordeeld. Dat komt de politiek niet altijd even goed uit. Eigenzinnige religies zijn niet altijd de meest gewillige maatschappelijke partners. Religieus pluralisme is, elk multicultureel idealisme ten spijt, bepaald niet altijd bevorderlijk voor de sociale cohesie.
Maar het partnerschap van de seculiere staat blijft ook in gebreke. De moderne westerse samenleving is niet in staat gebleken een overtuigende visie te bieden op sociale cohesie en de toekomstige invulling daarvan. In plaats van naar die visies te zoeken in gesprek met religieuze tradities, heeft de seculiere staat zich beperkt tot de bescherming van het recht van godsdienstige groeperingen om een eigen visie op God, gemeenschap en de menselijke conditie te formuleren. Maar dat de moderne politiek dit recht op godsdienstvrijheid beschermt, daaruit blijkt dat het democratische proces gemotiveerd wordt door visies op fundamentele waarden en waarheid. De democratie moet zich niet schamen voor deze eigen ”vroomheid”. Integendeel, de democratie zou erbij gebaat zijn als religie en politiek elkaar niet alleen wederzijds respecteren, maar ook met elkaar in gesprek gaan over wat burgers bindt en hoe zij denken de samenleving van de toekomst in te richten.
Democratie
Dat gesprek tussen religie en politiek kan op verschillende manier worden gevoerd. De huidige politiek zou zich bijvoorbeeld met behulp van het gedachtegoed van religieuze tradities kunnen bezinnen op haar morele grondslagen. Dit is door Job Cohen in eigen kring ooit de ”omgekeerde doorbraak” genoemd: sociaaldemocraten ervan overtuigen dat religies een bron kunnen zijn bij het verwezenlijken van sociaaldemocratische doeleinden. De democratie kan op haar beurt laten zien dat in een pluralistische samenleving alle mensen het recht hebben hun persoonlijke en gemeenschappelijke identiteit te ontplooien. Een samenleving als plaats waar verschillende identiteiten onderdak vinden, zal ook de neutraliteit van de staat blijvend op de proef stellen. Dit laatste principe heeft de Duitse filosoof Jürgen Habermas er ooit toe gebracht om religieuze tolerantie de pacemaker van de democratie te noemen.
Behalve voor de herbezinning op morele grondslagen of het waarborgen van levensbeschouwelijk pluralisme, zijn religie en politiek op elkaar aangewezen voor een heiliger taak: de instandhouding en verbetering van de democratie, die veel meer is dan wat Verdonk beschreef als het gelijk van de meerderheid en het respect voor de minderheden. De roep om tolerantie wijst daarop én is er het beste middel toe.
Zoals de democratie leeft van het voortgaande debat over verschillen, zo moet ook de tolerantie blijvend geoefend worden daar waar sprake is van radicale, onoverbrugbare verschillen. Nu zijn politieke en religieuze groeperingen intern verdeeld. En religie en politiek zijn het onderling ook, met name als er meningsverschillen zijn over de soevereiniteit van de macht en de legitimering van de wet. Het is het raadsel van de democratie hoe ruimte te bieden aan het debat over deze meningsverschillen, en er tegelijk voor te zorgen dat het debat niet onmogelijk gemaakt wordt door hen die de principes van de democratie niet onderschrijven. De moeilijke praktijk van het tolereren is het antwoord op dat raadsel.
Een andere uitdaging voor de democratie is de vraag hoe religieuze wetten zich verhouden tot de seculiere, een kwestie waar onlangs de anglicaanse aartsbisschop Rowan Williams over sprak. Hij gebruikte de islamitische wet als voorbeeld om aan te tonen dat de seculiere staat aan religieuze mensen vraagt het mogelijke conflict tussen de seculiere wetgeving en hun eigen religieuze wetten te tolereren. Dit betekent volgens hem dat de politiek moet erkennen dat er mensen in de publieke ruimte volgens religieuze wetten leven. Williams beweert dat de wet van de staat daarom alleen universeel, dus voor allen, kan zijn als hij ruimte biedt aan de verscheidenheid van menselijke leefvormen. Ik zou daaraan willen toevoegen: omdat die verscheidenheid aan leefvormen in beweging is en verandert, zal de seculiere staat de door hem geboden en beschermde ruimte steeds opnieuw moeten herschikken en verruimen. Dat is de drijfveer van de democratie. Anders gezegd: een democratische wet is universeel als hij tolerantie mogelijk maakt, ruimte biedt aan een vruchtbare en vreedzame verdeeldheid.
Het is de opdracht aan allen, burgers en bestuurders, seculier en religieus, deze toewijding om de democratie levend en tolerant te houden, die de politiek tot bondgenoot maakt van de religie. Het besef bovendien dat het democratische debat voor allen en van niemand is, dus niet geprivilegieerd en geen moment verabsoluteerd mag worden, toont de religieuze trekken van de democratie. Dit innige bondgenootschap vraagt om meer debat tussen politiek en religies. Het gaat er daarbij dus niet alleen om dat de democratie gevoed wordt door religieuze tradities, of gebaseerd is op fundamentele waarden die ontleend zijn aan religieuze tradities. Het gaat erom dat de democratie gedragen wordt door een toewijding aan een waarheid en een gemeenschappelijk goed die niet zonder meer gegeven is, maar slechts toegankelijk is in het gemeenschappelijk zoeken ernaar en het onderlinge debat erover. De geschiedenis van religieuze tolerantie belichaamt de mogelijkheden van die voortgaande praktijk.
De auteur is systematisch theoloog aan de Radboud Universiteit Nijmegen en medeauteur van het vrijdag gepresenteerde boek ”Vrijheid in verdeeldheid. Geschiedenis en actualiteit van religieuze tolerantie”.