Van animisme tot ietsisme. Religie in de westerse samenleving
Was in archaïsche samenlevingen religie een allesbepalende factor en was ze in de middeleeuwen nog een medebepalende kracht, aan het einde van de twintigste eeuw was ze doorgaans hooguit nog een motiverende kracht achter de inrichting van een klein deel van het leven. En zelfs daarin wordt zij nog bedreigd. Aldus Leen den Besten in zijn ”Van animisme tot ietsisme. Religie in de westerse samenleving”.
De titel van het boek is merkwaardigerwijs gelijk aan die van het uitgebreide middendeel daarvan; dat bevindt zich tussen ”Religie: een oeroud verschijnsel” en ”Op weg naar een religieloze samenleving?”.Den Besten besteedt „vooral aandacht aan de rol van grote denkers die een onuitwisbaar stempel hebben gezet op de westerse cultuur.” De uitgever noemt zijn boek een standaardwerk. De opzet is daarmee in overeenstemming: veel paragrafen, korte typerende aanduidingen in de kantlijn, voetnoten die verwijzen naar uiteenzettingen op een aantal linkerpagina’s. Deze opzet voldoet uitstekend; het is mogelijk snel iets op te zoeken.
De schrijver schetst religie als voortkomend uit de menselijke ervaring, als besef van afhankelijkheid van wat de menselijke maat te boven gaat en als een besef overgeleverd te zijn aan wat je niet zelf in de hand hebt. Aanhangers van een religie hebben een „bewust gelovige levensvisie, levenshouding, levenskunst die gericht is op een allerlaatste werkelijkheid die mens en wereld overstijgt, omvat, beheerst (God, het absolute, het Nirwana).”
Vervolgens noemt Den Besten verschillende vroege vormen van religie. Animisme is het geloof dat er in de natuur allerlei krachten werkzaam zijn. Een kannibaal gelooft dat het eten van mensenvlees een offer aan de goden is of een middel om bovennatuurlijke krachten te verwerven of zich bepaalde eigenschappen van de dode toe te eigenen. In het mythische bewustzijn -het geloof in en de ervaring van onzichtbare kosmische krachten- speelde het taboe een grote rol. Bepaalde dingen, personen, handelingen, plaatsen en tijden werden verboden verklaard, niet op grond van morele overwegingen, maar vanwege hun heiligheid. Wie het taboe negeerde, riep allerlei onheil over zich af. Wat taboe was, kon alleen in uiterste voorzichtigheid, met schroom en ontzag en na religieuze plichtplegingen worden benaderd. Zo was in de prehistorie het delven van ertsen en het bewerken van metalen een sacrale activiteit: „Om Moeder Aarde niet te ontrieven, moesten mijnwerkers rituele voorschriften in acht nemen.”
Afwegen
Het middendeel van het boek heeft grotendeels het karakter van een filosofiegeschiedenis. Veel invloedrijke denkers trekken voorbij in goed leesbare schetsen met een lengte van een tot tien bladzijden. Aan Epicurus wijdt Den Besten een evenwichtige schets van vier bladzijden. Epicurus wordt wel de geestelijk vader van hedendaagse genotzucht genoemd. Daarvoor bestaat geen grond. Geluk was voor hem „slechts bereikbaar door een wijs tegen elkaar afwegen van genieten, zelfbeheersing, deugd en gerechtigheid.” Pascal krijgt zeven bladzijden: „Religie is geen set theoretische waarheidsopvattingen. Ze stamt uit de diepste laag van het hart waar driften en gevoelens, sympathieën en afkeer meespelen en hartstochten het verstand in zijn beslissing voor het geloof kunnen beïnvloeden of zelfs blokkeren.”
Locke krijgt ruim vijf bladzijden: geloof is „geen kennis, maar een vorm van overtuiging. Zoals alle overtuigingen moet het dan ook geleid worden door de rede. Wie de rede onbekommerd zijn gang laat gaan, zal ontdekken dat de natuurlijke wereld getuigenis aflegt van het bestaan van een schepper en dat de Bijbel een betrouwbaar verslag doet van de openbaringen van God.”
Hegels radicale herinterpretatie van het christelijk geloof beschrijft Den Besten in ruim vier bladzijden: „Hij probeerde -tegen Descartes en Pascal in- te bemiddelen tussen geloof en weten, de filosofische en de bijbelse God. Hij legde de bemiddeling hierin dat hij het geloven in het weten en de bijbelse God in een filosofische absolute transcendeerde.” God was voor Hegel „een dynamische kracht in de wereld, in de geschiedenis en in de dynamiek van de diepere menselijke zelfervaring. Hij probeerde de levensgang van deze God te schetsen. (…) De wereld is God in zijn ontwikkeling.” Vervolgens typeert hij de romantiek als „een gnostische renaissance.”
Tegenspraak
Sommige beweringen prikkelen tot tegenspraak, bijvoorbeeld dat in elke religie de „wijze en inhoud van geloven telkens wordt herschapen (…) en dat er geen blijvende onderstroom is van hetzelfde religieuze gevoel of zelfs dezelfde religieuze taal.” Contextualiteit sluit constanten niet uit, zodat de kerk van alle tijden en plaatsen hetzelfde geloof kan belijden.
Tijdsaanduidingen zijn niet altijd correct, zoals: „De kerk vormde zich in de derde eeuw en later van navolgingsgemeenschap om tot sacraal machtsinstituut.” Dat gebeurde in de vierde eeuw. Een tweede voorbeeld: „Vanaf de vierde eeuw werden overal in het Romeinse Rijk kloosters gebouwd.” Dat is twee eeuwen te vroeg. Benedictus van Nursia, de vader van het westers kloosterwezen, stichtte Monte Cassino in 529.
De openingszin over de Reformatie is ongelukkig: „Aan het eind van de vijftiende eeuw geloofden velen dat de macht van de kerk van Rome moest worden beknot en misschien zelfs gebroken.” En wat te denken van de nadruk van de Reformatie „op de oneindige waarde van de vrije persoon”? Een verwijzing naar de drie sola’s ontbreekt. In de literatuuropgave is werk van auteurs uit de gereformeerde traditie nauwelijks aanwezig.
Kleine fouten kunnen storend zijn. Het enkelvoud van (Plato’s) ideeën is niet ”het” maar ”de” idee. Ook is het niet ”de” maar ”het” rococo, niet ”het” maar ”de” vroedschap, niet D’Alambert maar D’Alembert. Marx’ bekende uitspraak luidt niet „opium voor het volk” maar „opium van het volk.”
Hoewel ietsisme in de titel van het boek het eindpunt vormt, is er weinig over te melden. Het is de overtuiging dat er meer is dan wat je ervaart en kunt weten, meer dan de alom gepropageerde consumptiecultus als bron van zingeving. De term duikt op in 2001 „voor mensen die verklaren zeker te weten dat er iets is, iets dat hun verstand te boven gaat, maar niet bereid en in staat zijn dat mysterieuze iets nader toe te lichten, omdat -zo zeggen ze- dat niet in verstandelijke termen valt uit te leggen.”
Geloof à la carte
Den Besten bespreekt ook de verschillende posities van christenen. Fundamentalisten typeert hij als orthodoxen met „een reactieve, radicale, militante vorm van vroomheid, een sterk antimodernisme en een gemobiliseerd en geradicaliseerd traditionalisme.”
Volgens de schrijver behoort religieus besef tot de structuur van de mens. Daarom sluit hij zijn boek af met: „Niet zonder religie.” Hij wijst op de gevaarlijke illusie van de soloreligie, een geloof à la carte. Uit het grote aanbod van religies, spirituele tradities, wereld- en mensbeschouwingen, basisinzichten, zingevingssystemen, rituelen en mythes sprokkelt de hedendaagse mens zijn eigen geloofsvormen en -inhouden bij elkaar. Niet zelden gaat het om een pretpakket, een knuffelreligie waarbij hij alleen de optimistische kanten van het aanbod omarmt. De invloed daarvan is ook aanwijsbaar binnen de kerken van de gereformeerde gezindte.
Den Besten heeft een boek geschreven waarmee wij onze winst kunnen doen.
N.a.v. ”Van animisme tot ietsisme. Religie in de westerse samenleving”, door Leen den Besten; uitg. Boom, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 8506 5005; 384 blz.; € 29,95.