Jeugd voorbij de ouderdom
„Oud, te oud”, gromde ooit een negentigplusser me toe. De ouderdom komt met gebreken en dat levert best tal van oude mopperaars op. Ze kunnen niet meer wat ze willen. Niet meer autorijden, omdat hun rijbewijs niet is verlengd. Niet meer fietsen of lopen, omdat de benen niet meer willen. Niet meer lezen, omdat de ogen het laten afweten. Niet meer communiceren omdat het trommelvlies niet meer functioneert. Of helemaal niets meer doen, omdat er niets meer is dat bekoort. Het leven wordt nooit meer als vroeger, toen alles beter was! Er valt echter gelukkig over de oud(er) wordende mens meer te zeggen.
Dat de levensfuncties een voor een uitvallen is een gegeven van alle tijden. De Prediker wist treffend te verwoorden hoe het gaat met „oude menschen en dingen die voorbijgaan.” Prediker 12 biedt een treffend literair miniatuurtje over de ouderdom. Geen zin meer in de dingen. De zon verduistert. Wolken pakken zich samen. De wachters van het huis gaan beven, de sterke mannen krommen zich, de maalsters gaan stilstaan, die door de vensters zien verduisteren, de twee deuren naar de straat worden gesloten, de zangeressen buigen neer, er is schrik op de weg en men ziet op tegen een weg die omhoogloopt. Het grijze haar is te vergelijken met een bloeiende amandelboom. Kortom: de levensfuncties worden een voor een afgebroken. Totdat „het zilveren koord ontketend wordt, de gulden schaal in stukken gestoten wordt, de kruik aan de springader gebroken wordt en het rad aan de bornput in stukken gestoten wordt.” Het stof keert tot de aarde en de geest keert weer tot God.Is dan alles ijdel, tevergeefs geweest? Ja, indien de geneugten en genoegens van de wereld een mens genoeg waren. De woorden van Prediker over de ouderdom staan immers tegen de achtergrond van de vermaning om aan onze Schepper te denken in de tijd van de jeugd. Maar wel is het leven meer dan ijdelheid, dan zinloosheid, wanneer een mens al vroeg heeft geleerd dat alleen een godvruchtig leven uitloopt op een ”eeuwig huis”.
Meditatie
De Prediker, als wijsheidsleraar, roemt in zijn hele boek, en in het onderhavige hoofdstuk ook in de context van de ouderdom, de echte wijsheid. Hijzelf heeft die gekend, uitgedragen, in spreuken vastgelegd. Hij spreekt ervan wanneer hij nu zelf de oude dag lijkt te ervaren. Hij komt tot een conclusie: „De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen en nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen, die gegeven zijn van de enige Herder.” Hoewel die wijsheid door middel van velen (”meesters der verzamelingen”) tot ons komt, ontspringt ze aan de „grote Herder van Israël, die Jozef als schapen leidde”, zoals Matthew Henry -met een verwijzing naar Psalm 80:2- zegt bij dit Schriftwoord van de Prediker. Het leven mag dan in de ouderdom stilvallen, de echte wijsheid, die in het leven is opgedaan, zal niet verbleken maar verderbloeien.
Calvijn plaatste het hele leven onder de koepel van de eeuwigheid en benadrukte de ”meditatio futurae vitae”, de overdenking van het toekomende leven. En Luther sprak over het ”luieren voor God”. Oude mensen zijn geneigd (nostalgisch) terug te kijken, terug te blikken op wat is geweest. Maar als ze met echte Wijsheid zijn begiftigd, kijken ze ook vooruit.
Ooit ontmoette ik in Indonesië een oude man. Ik vroeg hoe oud hij was. Tachtig jaar, was zijn antwoord, maar „mijn jeugd ligt nog voor me.” Jeugd, eeuwige jeugd voorbij de ouderdom. Met dat perspectief kunnen mensen ook in hun ouderdom nog groen en fris zijn.
Over het terugblikken schreef Martinus Nijhoff ooit het hierbij afgedrukte gedicht, ”Op het oude mannen- en vrouwenhuis te Purmerend”: „Men raakt urenlang over vroeger en later niet uitgesproken.” Ida Gerhardt peinst verder, namelijk tot over de grens, in haar gedicht ”Genesis”: „Het is allengs, een onomstotelijk weten dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen.”
Overdracht
Het is een open deur te stellen dat de wijsheid van de ouderen vruchtbaar moet worden gemaakt voor jongeren. Maar hoe werkt dat vandaag? De ouderen hebben we ’opgeborgen’ in bejaardentehuizen. Het lijkt niet meer anders te kunnen. Met dankbaarheid herinner ik me echter mijn grootvader, die twintig jaar in ons gezin vertoefde; een man zonder opleiding maar vol levenswijsheid en wonend in wijze spreuken. Daar was nog directe overdracht van levenservaring.
Ook de eerder genoemde oude man in Indonesië leefde in een driegeneratiegezin. De ontmoeting van de jonge generatie met de ouderen is vandaag veel spaarzamer. Om nog maar te zwijgen over het feit dat in het moderne leven ouderen, ook naar het gevoel van hun kinderen, vaak storen in het hedonistische levenspatroon; in het uiterste geval wordt er zelfs overlegd of euthanasie toch niet beter is.
Hebben ouderen zichzelf echter in hun nog vitale jaren in datzelfde hedonistische, consumptieve levenspatroon genesteld, en hebben ze zelf geen Ware Wijsheid geleerd, dan valt er ook weinig over te dragen. Het overkwam me recent dat ik boven de wolken een gesprek van een stokoude vrouw met een wat jongere man aanhoorde. Ze was aan een ernstige tumor geopereerd, maar die was niet helemaal weggehaald. Het kon haar niet deren. „Zolang ik nog genieten kan, zal ik genieten.” Ze bedoelde: genieten van vakantiereizen. Hier leek armzaligheid troef. Hedonisme, met één been in het graf.
In 2005 gaf paus Johannes Paulus II een vastenbrief uit, waarin hij aandacht vroeg voor de waardevolle rol die ouderen -van wat heet ”de derde leeftijd”- in de samenleving kunnen spelen, gezien het feit dat mensen vandaag veel ouder worden dan vroeger. Hij verwees naar Deuteronomium 30:20, waar Mozes zegt: „Want Hij is uw leven en de lengte van uw dagen” - een gedachte waarin ook de beschermwaardigheid van het (stok)oude leven ligt vervat. Letterlijk schrijft hij dan: „De grote hoeveelheid tijd die mensen in deze fase van het leven hebben, biedt hun de mogelijkheid zich bezig te houden met de grote vragen van het leven, waar ze voordien niet aan toe kwamen. Het bewustzijn van het naderende einde zet oude mensen ertoe zich te concentreren op het wezenlijke, dat in de loop der tijden niet verloren gegaan is.” Een mens leeft, zegt hij, van het erfgoed van zijn voorvaderen. Wijze woorden! Maar als mensen pas bij het ouder worden aan de overdenking van de grote vragen van het leven beginnen, omdat ze er voordien niet aan toe kwamen, is het de vraag of men er nog wel echt aan toekomt.
Verveling
„Nog nooit hebben we het zo druk gehad. Tegelijkertijd is de verveling de grondstemming van onze cultuur”, zegt dr. Awee Prins in zijn vorig jaar verschenen proefschrift ”Uit verveling”. Dr. K. van der Zwaag gaf een heldere doorkijk door deze dissertatie in het tijdschrift Ellips. Prins noemt verveling als kenmerk van de moderne cultuur van luxe en welvaart, tegen de achtergrond van het nihilisme van onze westerse beschaving. „Na de afschaffing van het hiernamaals zijn wij beland in een eindeloos ’hiernogmaals’.” De Franse denker Blaise Pascal, zo memoreert Van der Zwaag, heeft echter in de zeventiende eeuw al gewezen op de verveling als behorend tot „de ellende van de mens zonder God.” Nog een citaat van Prins: „De verveling is een ziekte van het geluk, van het welzijn en daarmee in zekere zin een ziekte van de beschaving.” Vanuit zo’n mentaliteit is niets zo onverdraaglijk als volledige rust, wanneer de vroegere verstrooiing en ontspanning de mens uit de hand vallen.
Geen misverstand: het gaat hier niet over eenzaamheid. Mensen, zeker ook oude mensen, kunnen zich eenzaam voelen door gebrek aan contacten, door miskenning, door de zwaarte van de gebreken van de ouderdom. Mensen die uitzicht kennen, verzuchten soms: „Heere, haal me maar thuis.” En ach, ieder mens verveelt zich toch wel eens? Maar als verveling het leven van alledág stempelt en als slechts het ’blauwe venster’ nog verstrooiing biedt, mag de vraag worden gesteld of het leven niet leeg was, leeg van God, leeg van perspectief, leeg van gemeenschap met God en Zijn volk. Gemeenschap is echter wel tweezijdig. Het betekent wel dat er wederkerige verantwoordelijkheid moet zijn van de jongere naar de oudere generatie toe.
Bevallig
In het Boekenweekessay van dit jaar stelt Renate Dorrestein het „gracieus oud worden”, en wel in zeven stappen, centraal. Dat stemt tot nadenken: het etymologisch woordenboek leert me dat ”gracieus” afkomstig is van het Latijnse ”gratiosus”. En dat betekent ”van Gods genade vervuld” en dan, op die manier, ook: ”welgevallig” of ”bevallig”. Aan zulke gracieuze ouderen heeft onze tijd behoefte. Hun leven kende slechts één beslissende stap: van het oude naar het nieuwe. Zulke ouderen zijn van hoge adel, een adeldom die ook verplicht.
Ten slotte: „Voor het grijze haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht van de oude vereren.” Dit woord uit Leviticus 19:32 mag ook wel regelmatig, in de context van andere richtlijnen en normen uit dat hoofdstuk, aan de gemeente worden voorgehouden. Het volk ten goede.
Op het oude mannen- en vrouwenhuis te Purmerend
Als oude menschen beginnen te droomen
Dat het leven is zoals God beschikt heeft,
Is het heerlijk als zij een huis binnenkomen
Waar het klokje tikt als het thuis getikt heeft
De handen, die het pijpje met zorg omringen,
Het grijze haar, schier zo wit als het kapje,
Vinden eindelijk tijd voor herinneringen:
Wat een reis leek het, wat was het een stapje.
Men raakt urenlang over vroeger en later
Niet uitgesproken nu men gaat denken.
Men ziet de zon schijnen, en over het water
De vogels tussen twee hemelen zwenken.
Martinus Nijhoff
Genesis
Oud worden is het eindelijk vermogen
Ver af te zijn van plannen en getallen;
Een eindelijke verheldering van ogen
Voordat het donker van de nacht gaat vallen.
Het is een opengaan van vergezichten,
Een bijna van gehavendheid genezen;
Een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.
Het is, allengs, een onomstotelijk weten
Dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
Wanneer men van u schrijven zal: ’ontslapen’.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.
Ida Gerhardt