Zoeken naar aards en hemels geluk
Titel: ”Het paradijs. Drieduizend jaar zoeken naar de perfecte wereld”
Auteur: Kevin Rushby
Uitgeverij: Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 253 4691 1
Pagina’s: 271
Prijs: € 19,95;
Titel: ”De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de verlichting, 1658-1835”
Auteur: Peter Buijs
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2007
ISBN 978 90 6550 999 4
Pagina’s: 288
Prijs: € 29,-.Het gebeurde ergens tussen Isfahan en Bagdad, op 16 oktober 1092. Plotseling treedt Boe Tahir Arrani naar voren en doodt met één enkele messteek de machtige vizier Nizam al-Moelk. Als daarna de sluipmoordenaar door lijfwachten wordt gedood, opent dat voor hem de weg naar het paradijs, zo gelooft hij. Als fida’i (volgeling) behoort Arrani tot de assassijnen, een groep zelfmoordstrijders die geselecteerde slachtoffers vermoorden in opdracht van hun leider.
De parallel met gebeurtenissen in onze tijd is duidelijk. Het wereldschokkende gebeuren van 11 september 2001 was voor de Engelse schrijver Kevin Rushby aanleiding onderzoek te doen naar paradijsverlangens en pogingen tot realisering daarvan. In ”Het paradijs. Drieduizend jaar zoeken naar de perfecte wereld” doet hij verslag. Het is een boeiend en interessant boek. Een bonte stoet van paradijszoekers passeert de revue, christenen, moslims en niet-religieus geïnspireerden.
Schrijvend over de christelijke visie laat hij de lezer niet in het onzekere over zijn persoonlijke opinie. Hij noemt de „God van de Openbaring … een voorchristelijke, Joodse God” en niet „de God van de liefde.” Augustinus’ strijd tegen Pelagius betitelt hij als lastercampagne. Bij het supralapsarisme van Beza komt hij niet verder dan de karikatuur „dat de mensheid zelfs voor de zondeval al verdoemd was geweest.”
Het islamitisch paradijsverlangen daarentegen beschrijft Rushby met invoelingsvermogen. De Koran „schetst een rijk en kleurig beeld van een paradijs dat geknipt is voor woestijnbewoners, een oase-achtige tuin waar de bomen tjokvol fruit hangen.” Hij maakt de herkomst duidelijk van de „idee van het paradijs als seksuele idylle.”
Daarna komen aan bod de kruistochtentijd, de islamitische opmars en heel veel ontwikkelingen meer, tot in de eigen tijd. Als gevolg van de verlichting van de achttiende eeuw krijgt het paradijs als wereldse obsessie nieuwe dimensies. Seksualiteit is een van de aspecten die in het klimaat van de nieuwe vrijheden voor het voetlicht worden gebracht. Via een nieuwe visie op het lichaam wil men „bevrijden van eeuwen van christelijke minachting voor het pijnlijke, miserabele omhulsel waarin zijn onsterfelijke ziel huisde.”
Bizar
Rushby illustreert een en ander met veel interessante historische, soms bizarre, verhalen. De kroon spant daarbij welxxx hoe „godsdienstig Amerika probeert een nieuwe Adam te maken.” Bedoeld wordt de negentiende-eeuwse utopische gemeenschap gesticht door de jonge charismatische priester J. H. Noyes in Oneida. Uiteindelijk wil men via een voortplantingsprogramma een nieuwe Adam en Eva en een nieuw ras scheppen. Doelstelling was een volmaakte mens die het leven in het koninkrijk der hemelen op aarde waardig was. Een mislukking volgde.
Ook Hitler-Duitsland passeert de revue. Aansprakelijk daarvoor acht de schrijver „vooroordelen, zelfbelang en, het belangrijkste van alles, de paradijsmythe.” Hij vindt het tijd vragen te „stellen bij het halsoverkop najagen van die mythische, en onbereikbare, bestemming.” Wel acht hij het mogelijk „boven onze eigen onvolmaaktheid en die van anderen uit te stijgen.” Het boek sluit af met twee eigentijdse gestalten van het aardse paradijs, hoe tegengesteld ook: winkelcentra en natuurparken.
Obsessie
In ”De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de verlichting, 1658-1835” houdt Peter Buijs zich met een verwant thema bezig. Hij deed onderzoek naar verhandelingen over geluk. Dat waren er veel, na 1750 zelfs zo veel dat men kan spreken van een obsessie. Buijs is de eerste die de zoektocht naar geluk voor de Nederlandse situatie heeft onderzocht. Hij maakte het zichzelf niet gemakkelijk.
Aan dit boek -de handelseditie van zijn proefschrift- ligt veel noeste arbeid ten grondslag. Hij inventariseerde en bestudeerde 1600 bronnen en was met dit project zo lang bezig, dat hij zich afvroeg of hij het ooit zou voltooien. Illustratief voor de omvang van het onderzoek is het ”Nawerk”, dat met noten, bronnen, literatuur enz. de pagina’s 213 tot 288 vult.
Aan de basis van het geluksdebat in kleine stedelijke elites staan Descartes en Spinoza. In deze kringen ontwikkelt men een nieuwe zedenleer. Men keert zich af van een als somber beschouwde christelijke levensvisie en gaat op zoek naar aards geluk. Volgens Descartes bestaat dat uit meesterschap over jezelf, bereikbaar door beoefening van deugd. Geluk en deugd vallen bij hem samen. De uitkomst is een gerust geweten. Dat geluk is volgens hem zó groot dat zelfs de felste hartstochten niet in staat zijn het te verstoren.
Spinoza baseert deugd geheel op de rede. Zo moet men zijn naasten behulpzaam zijn, niet uit „vrouwelijke erbarmenis maar alleenlijk door ’t beleit van de reden.” Ook bij hem vallen geluk en deugd samen. Hij meent dat het hoogste goed voor iedereen gelijk is, en daarom door iedereen gelijkelijk genoten kan worden.
Maakbaar
De visie op de samenhang van rede, deugd en geluk heeft revolutionaire trekken. Aards geluk werd voorheen meestal gezien als genadegave van God. De nieuwe visie ziet het als maakbaar. Buijs spreekt daarom van „een diepgaande mentaliteitsverandering.” De secularisering van het geluksdenken blijkt uit de lijfspreuk van veel schrijvers uit de achttiende eeuw: ”Deugd alleen is gelukzaligheid”.
Buijs wijst op de samenhang van het geluksdebat met de toenemende materiële welvaart. Nieuwe genotmiddelen doen hun intrede, zoals thee, koffie, chocola, tabak. Voorwerpen als spiegels, klokken en horloges laten het veranderende leefpatroon zien. Te noemen is de betekenis van de bloeiperiode van (natuur)wetenschappen en techniek. Dat leidt tot toenemend geloof in vooruitgang, in de vervolmaakbaarheid van mens en maatschappij.
In de achttiende eeuw verzoent het geluksdenken zich met het christendom. Daardoor wordt het geluksdebat voor een steeds breder publiek aantrekkelijk. Tegelijkertijd doet zich een inhoudelijke verschuiving voor. De oude geluksverhandelingen waren filosofisch en abstract. De visie op geluk was eenduidig. Door de invloed van de filosofie van Kant komt daar verandering in. De band tussen zedenkunde en geluk wordt ingewisseld voor een zintuiglijk geluksconcept.
Was in de achttiende eeuw de stoïcijnse gemoedsrust populair, nu gaat men geluk zien als een zaak van het gevoel. Men richt zich op persoonlijk en maatschappelijk geluk. Aandacht voor aspecten waarop de mens zelf weinig grip heeft, ondergraaft de idee van de maakbaarheid. Er ontstaat een nieuw type geluksverhandeling met aandacht voor vriendschap, liefde, huwelijk en huiselijkheid. Dat legt de basis voor het hedendaagse geluksdenken. Rond 1820 heerst de opvatting dat geluk gelegen is in tevredenheid.
Vreemde dingen
Het is jammer dat Buijs ook vreemde dingen doet. Drie voorbeelden.
Zijn eerste hoofdstuk heeft als titel: ”Een geschiedenis van het geluk in de Republiek ten tijde van de Verlichting, 1658-1835”, terwijl de bedoelde Republiek eindigde in 1795.
Hij zegt „dat schrijvers over geluk vaak teruggrepen op Plato, Horatius en Aristoteles.” Deze volgorde doet de chronologie geweld aan. Horatius (65 v.C.- 8 v.Chr.) leefde eeuwen later dan Plato (427-347 v.Chr.) en Aristoteles (384-322 v.Chr.).
Hij noemt de zeventiende-eeuwse predikanten P. van der Hagen en J. d’Outrein geen „echte scherpslijpers” en rekent hen tot „de zogenoemde middenorthodoxie”, D’Outrein bovendien tot de „ernstige coccejanen.” Dat laatste is een nogal merkwaardige subcategorie, alsof er ook een groep zou hebben bestaan die als ”niet-ernstige coccejanen” valt aan te duiden. De term ”middenorthodoxie” is met betrekking tot de zeventiende eeuw bepaald onzinnig.
Niettemin is het de verdienste van Buijs dat hij een onontgonnen gebied heeft opengelegd.