Droefheid
„Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.”
Mattheüs 5:4Een duif en in het bijzonder een tortelduif is bekend om zijn treurigheid. Het wordt zelfs door de medicijnmeesters daarvoor gehouden dat het vlees van zo’n duif zwaarmoedigheid zal genezen. De Schepper heeft andere vogels geschapen die aangenaam gezang maken, wat blijdschap aan de mens geeft. Maar het geluid van deze tortelduif is als het zuchten van de jonkvrouwen (Nahum 2:7), „en haar maagden zullen haar geleiden als met een stem der duiven…”
Dit is een levend afbeeldsel van het volk van Christus dat het veeltijds ten deel valt te zuchten en te wenen, ja, te huilen vanwege de onrust van hun hart. Dat wordt veroorzaakt door hun zonden. God vergelijkt hen ook met huilende en kermende duiven: „Zij alle zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende een ieder om zijn ongerechtigheid” (Ezechiël 7:16).
Christus spreekt hier in onze tekst van „treuren” en van „zalig.” De treurenden zijn het voorwerp van deze tekst. Dat komt voort uit droefheid. Er is ook een droefheid die van deze droefheid zo veel verschilt als het licht van de duisternis. Dat mag met recht een helse droefheid genoemd worden. Zij bestaat daarin dat een mens treurt en zijn ziel kwelt als hij zijn zondige en boze lusten niet genoeg kan verzadigen.
Matthaeus Jorna,
predikant te Makkum
(”Klare spiegel der zaligen en rampzaligen”, 1686)