Burgeroorlog vol verschrikkingen en verraad
Titel: ”Nederlandse Historiën. Een keuze uit het grote verhaal van de Nederlandse Opstand van P. C. Hooft”, samengesteld, hertaald en toegelicht door Frank van Gestel, Eddy Grootes en Jan de Jongste
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 351 2893 4
Pagina’s: 346
Prijs: € 24,95.
De naam P. C. Hooft wordt vandaag de dag vooral geassocieerd met een Amsterdamse winkelstraat. Maar weinig mensen kennen deze man als de schrijver van een beroemd geschiedwerk: de ”Nederlandse Historiën”. Een hertaalde editie van het boek probeert daarin verandering te brengen. „Ik ga een werk aan…” Met deze vijf kleine woordjes opende Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) zijn ”Nederlandse Historiën”, een boek waarin hij uitvoerig verslag doet van de beginperiode van de Nederlandse Opstand. Hij zou zijn immense werk wel aanvangen, maar nooit voltooien. Hooft begon met het jaar 1555, het jaar waarin Karel V afstand deed van de regering. Vlak voor zijn dood was hij gevorderd tot 1587. Een periode van ruim dertig jaar, gevat in 1242 dichtbedrukte bladzijden in groot folio.
De ”Nederlandse Historiën” staan met recht bekend als een monument. Niet alleen vanwege de omvang, maar vooral ook door het indrukwekkende proza. Hooft, geïnspireerd door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, streefde ernaar om met weinig woorden veel uit te drukken. Dat leverde een boek op in een krachtige stijl met bondige spreuken en treffend gekozen metaforen.
Objectieve weergave
Helaas, zoals zo veel boeken worden ook Hoofts Historiën anno 2007 meer geprezen dan gelezen. De gewone lezer vindt het taalgebruik simpelweg te moeilijk. Vandaar dat taalkundige Frank van Gestel, historisch letterkundige Eddy Grootes en historicus Jan de Jongste een nieuwe vertaling hebben gemaakt. Voor het grote publiek is een keuze gemaakt uit de interessantste stukken. De inname van Den Briel, het ontzet van Leiden en de moord op Willem van Oranje konden uiteraard niet ontbreken. Maar ook minder bekende gebeurtenissen zoals de slag bij Oosterweel en het beleg van Steenwijk passeren de revue.
In de noten aan het einde van het boek wordt extra uitleg geboden bij het verhaal. De redacteuren hebben ervoor gekozen zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven. Dat is een gelukkige keuze. Het prachtige proza van Hooft gaat zo niet helemaal verloren. Voorbeelden genoeg. Een leeg marktplein heet een „markt vrij van boeren en zuivel” en een vrolijk gezelschap „doet keel en snaren lustiger opklinken.”
Hoewel Hooft streefde naar een objectieve weergave van de historische gebeurtenissen, zal de aandachtige lezer merken dat de ”Nederlandse Historiën” overduidelijk het product zijn van een Hollandse regent. Zijn eigen morele, religieuze en politieke opvattingen spelen bij de beschrijvingen wel degelijk een rol. Als regent gruwde hij bijvoorbeeld van de ongebreidelde hartstochten van het lagere volk, het grauw. Zij konden zich niet matigen. Ze schreeuwden om wraak, ze riepen om priesters aan de galg en bij het ontzet van Leiden aten zij zich dood aan haring en wittebrood.
Geen tweedracht, maar eendracht, dat was het motto van P. C. Hooft. In zeventiende-eeuwse termen: „Concordia res parvae crescunt”, eendracht maakt kleine dingen groot. Dat gold niet alleen voor de politiek, maar zeker ook voor de kerk. Godsdienstige tolerantie was volgens Hooft een groot goed. Vandaar zijn enorme bewondering voor Willem van Oranje en tegelijkertijd zijn afkeer van het optreden van Petrus Datheen. Oranje was de bezonnen en beheerste edelman. Een voorvechter van de vrijheid van geweten. Datheen was in zijn ogen slechts „een weggelopen monnik uit Poperinge.” Een man die op de preekstoel tekeerging en Willem van Oranje uitmaakte voor iemand die om God noch godsdienst gaf.
Verschrikkingen
Hooft zelf omschreef zijn boek als een werk „wrang van wreedheid.” Die omschrijving is inderdaad treffend. Sommige passages zijn bijzonder wreed en geven een helder beeld van de verschrikkingen aan het einde van de zestiende eeuw. In het verleden is de Nederlandse Opstand maar al te vaak beschreven als een heldhaftige vrijheidsstrijd. Daarbij was er, zeker vanuit verzuild protestants perspectief, vooral belangstelling voor de grote daden van de Vader des Vaderlands in zijn strijd tegen de roomse vijand.
De laatste jaren is er echter veel meer aandacht voor het lot van de bevolking. En dan blijkt het verhaal toch iets minder spannend en heldhaftig. Het beleg van Leiden was bijvoorbeeld verschrikkelijk. De inwoners aten paarden, honden en katten als wildgebraad. Zelfs de botten werden uitgezogen. Kleine kinderen werden gevoed met paardendarmen. „Soms gaven er enige de geest bij het zuigen aan de lege borst.”
Niet alleen de Spanjaarden, ook de geuzen waren geen lieverdjes. Het was gewelddadig volk, „ruig van spraak, brutaal van bek.” En wat te denken van de lotgevallen van Nanning Coppenszoon? Deze eerzame Noord-Hollandse burger werd ervan verdacht, samen met enkele anderen, hulp te hebben geboden aan de Spaanse troepen. Op last van geuzenleider Sonoy werd er hard opgetreden. Nanning werd meer dan twintigmaal gepijnigd en gemarteld, hij werd geroosterd, uit elkaar getrokken en uiteindelijk levend opengesneden en gevierendeeld. Volgens Hooft „de stuitendste schandvlek waar de Staatse partij zich tot die tijd toe mee had besmeurd.”
De Opstand, een heroïsche vrijheidsstrijd? Dat is zeker niet het beeld dat bij de lezer blijft hangen na het lezen van de ”Nederlandse Historiën”. Integendeel. De Opstand was niet zomaar een oorlog. Het was een burgeroorlog, vol verschrikkingen, vernielingen en verraad. In de woorden van Hooft: „Burger tegen burger, familie tegen familie opgehitst, en wie het aan vijand ontbrak, door zijn vrienden verraden.” Het ging er voor velen niet om deze oorlog te winnen. Het ging erom hem te overleven.
1566: De Beeldenstorm in Antwerpen
„Intussen sloeg het gespuis, dat alle redelijkheid, ontzag en zorg om de gevolgen achter zich had gelaten, met bijlen, hamers en houwelen in de vuist aan het hakken, breken en plunderen. Beelden, schilderijen en altaren werden zonder eerbied voor ouderdom, kunstzinnige waarde of kostbaarheid neergehaald, in stukken gehouwen en weggesmeten of als buit naar elders gevoerd, met een dermate verhitte verbittering en op hol geslagen gewelddadigheid dat zij voor middernacht een zo grote, luisterrijke en prachtige verfraaide kerk, zoals er weinig in Europa te vinden waren, tot een ontzield en triest karkas maakten. Nog waren zij daarmee niet verzadigd. Zij draven door de straten met brandende kaarsen en het geroofde waslicht in de hand, als bezetenen of uitgebroken krankzinnigen, onder het schreeuwen van Vive le Gueux en schenden alles wat zij aan kruisen of heiligen in het oog krijgen.
Gedreven door dezelfde razernij ijlen ze naar de andere kerken, kapellen en kloosters, waar zij niet alleen de hand sloegen aan offerblokken en beelden, maar ook aan de levenden, onder wie het de minderbroeders het hardst te verduren hadden. Men brak voorraadkamers en kelders open, sloeg de bodem van de tonnen in, en zette de vloer onder bier en wijn. Eén monnik van de Barrevoeters was er die zich met de brooddronkenheid gelukkig mocht prijzen. Want zij sleepten hem uit de kloostergevangenis, waar hij twaalf jaar in gezeten had. Maar ook het Gravensteen ontzagen zij niet en zij hielpen verscheidene gevangenen daaruit. Al dit geweld, al het roven en verwoesten, werd uitgevoerd door ten hoogste een honderd ongewapende rabauwen en een troep hoeren en legerknechten, over wie de Spaansgezinde partij beweerde dat die door de protestanten opgehitst en door tussenpersonen ingehuurd waren voor acht of tien stuivers per dag.”
1572: De inname van Den Briel
„Die (admiraal Lumey) eist de stad op uit naam van de prins, als stadhouder van de koning, staat hun twee uur beraad toe en laat ze naar de stad terugkeren. Dan groeit de ontreddering. Men slaat aan het pakken, zakken en vluchten, op wagens en te paard, de Zuidpoort uit. Het krijgsvolk, intussen aan land gegaan, bevond zich ten dele voor de poorten en vroeg degenen die over de muur keken, of men hun zou opendoen of dat zij zichzelf toegang moesten verschaffen. De magistraat talmde met antwoorden, en ziet weldra, bemerkend dat bijna allen die iets te verliezen hebben, op de loop waren en dat anderen op de hand van degenen buiten zijn, ook uit naar een goed heenkomen. Toen de bedenktijd om was en te vrezen stond dat men zich in de stad wel eens versterken en op tegenweer voorbereiden kon, rukt Lumey op, in twee groepen. De ene, door Treslong naar de Zuidpoort geleid, ontmoette daar rentmeester Jan van Duvenvoorde, van zins de wijk te nemen, die de soldaten te lijf wilden. Maar Treslong voorkwam dit en bewoog hem ertoe te blijven. De andere groep, onder Roobol, verzamelt pek, rijshout, stro en ander licht ontvlambaar spul voor de Noordpoort, steekt het in brand en rammeit vervolgens met een stuk scheepsmast de poort open. Voor negen uur hadden zij die in handen en de graaf trok door deze poort en Treslong door de andere de stad binnen, met alles bij elkaar ongeveer 250 man, deels Walen uit het Luikse, kwiek volk, maar gewelddadig, en deels gevluchte Nederlanders.”
1574: Liever Turks dan paaps. Beschrijving van de mannen die Leiden komen ontzetten
„(…) felle kerels, bars van uiterlijk en huiveringwekkend om te zien. De één was de ene arm afgehouwen, de ander was zijn voet of been kwijt en kloste rond op stomp of stelt, van anderen waren de ledematen gekloofd of doorboord en was de huid aan elkaar genaaid, met littekens van de doorstane gevechten. Geen geringer woestheid weerspiegelde zich in hun opschik, bestaande uit het dragen van zilveren halve manen op hun hoeden, en deze tekst daarbij: Liever Turks dan paaps. En deze buitensporigheid vergoelijkte men met het motief dat de Turk niet, zoals de paus, het geweten geweld aandoet en beter zijn woord houdt. Immers, hun hart werd beheerst door tweeërlei haat, gericht tegen de vertrapping van de vaderlandse vrijheid en tegen geloofsdwang. En om in Turkije inlichtingen te gaan verkrijgen hoe men christelijke kinderen, ontnomen aan de ouders, met de leer van de koran voedt, zo ver strekte hun bekommernis niet. Ruig van spraak, brutaal van bek waren ze, en vermetel genoeg om er geen doekjes om te winden, dat zij noch landvoogd, noch paus, noch keizer, noch de eigen koning meer dan de geringste Spanjaard ontzien zouden indien één van hen het zou wagen om zowel hun lijf als hun ziel in slavernij te brengen. Maar niet even onbesuisd als ruig bleek dit krijgsvolk te zijn, dat stipt de discipline en de orders van zijn bevelhebbers in acht nam, onder wie zich heel capabele en aanzienlijke mannen bevonden.”
1574: Het ontzet van Leiden
„(…) en zij (de geuzen) kwamen zo, uitgelaten van vreugde en onder betuiging van dankbaarheid ’s zondags, de derde oktober, ’s morgens omstreeks acht uur de stad binnenvaren. Uitbundig en onuitsprekelijk was de blijdschap waarmee ze werden verwelkomd door burgers en gezagsdragers. Men scheen er herrezen uit de dood en leek met drukte en bedrijvigheid te willen goedmaken wat men aan levendigheid tekortgekomen was, zo woelde en krioelde het in straten en stegen, vooral bij de Vlietbrug, waar de proviandschepen door de vest naar binnen schoten. Het uitgeteerde volk, vrouw, man, oud, jong, omzoomde in dichte drommen de waterkant en ze hingen zo ver als ze konden over de vaart met uitgestrekte schouders, armen en handen om te reiken, te grijpen en te grabbelen naar het brood, de haring, de kaas, en andere etenswaren hun door de schepelingen aangereikt of toegeworpen. Sommigen liepen of sprongen tot hun nek in het water of zwommen naar de schepen. Deze mensen, zo nat en druipend als ze waren, en ook anderen die iets gekregen hadden, zwermden ermee de stad in, onder bekendmaking van het algehele behoud. In alle buurten en wijken klonk de roep: Leiden, Leiden is ontzet. God zij geprezen in eeuwigheid!”
1578: Petrus Datheen
„Er waren er die nog onbeteugelder voortdraafden, en hun leidsman was Petrus Dathenus. Deze, een weggelopen monnik uit Poperinge, nu predikant in Gent, en bekleed met de titel raadsheer van hertog Johan Casimir, begon van de preekstoel af tekeer te gaan over de heilloze zaak (zo noemde hij het) van de Pacificatie van Gent waardoor de roomse kerkgebruiken bestendigd werden. Dat de prins, die te kennen had gegeven dat men niet lichtvaardig tot verandering moest overgaan, maar zijn woord gestand moest doen omdat ontrouw aan een eed een gruwel was in de ogen van de Allerhoogste, noch om God noch om godsdienst gaf.”
1584: De moord op Willem van Oranje
„Tegen het einde van de maaltijd vervoegde Guyon (Balthasar Gerards) zich bij de deur van de eetzaal, met de mantel over de linkerschouder en de pistolen aan de riem en, terwijl hij, toen de prins naar buiten kwam, een gebaar maakte als wilde hij om het paspoort vragen, trok hij het ene pistool en vuurde dat op hem af. De prins, die terstond zich overmeesterd voelde door zijn nabije dood, sprak: Here God, wees mijn ziel genadig. Ik ben zwaar gewond. „Here God, wees mijn ziel en dit arme volk genadig.” Op hetzelfde moment begon hij te wankelen en hij werd ondersteund door jonker Jacob de Malderé, zijn stalmeester. Vervolgens zette men hem op de trap neer. En toen zijn zuster, de gravin van Schwarzburg, hem in het Hoogduits vroeg of hij zijn ziel niet in handen van Jezus Christus beval, bracht hij een Ja uit, zijn laatste woord. Vervolgens droeg men hem op een draagbaar naar de eerdergenoemde eetzaal, waar hij korte tijd later de geest gaf, in tegenwoordigheid van de prinses, die, onvoorstelbaar geschokt omdat zij haar vader, haar eerste echtgenoot en nu de tweede door moord verloren had, God met dringende gebeden smeekte om berusting.”
1584: Reacties naar aanleiding van de moord op Oranje
„De mare van deze moord, uitgewaaierd naar alle hoeken van de Nederlanden, veroorzaakte onvoorstelbare droefenis, maar niet minder verharding van haat binnen de verenigde gewesten. Zelfs het krijgsvolk aan Spaanse kant verfoeide zulk een daad zozeer dat in de schans voor Zutphen een soldaat ten aanhoren van de anderen de Staatsen, die zich in de loopgraven bevonden, toeriep: ’t Was een schurkenstreek, en een misdadiger die dat aangeraden, uitgevoerd en bevolen had, al kwam het ook van zijn koning zelf.
De roomse clerus verheerlijkte onder het uitbraken van zijn gal tegen Oranje de standvastigheid van deze booswicht, met uitbundige lof. Maar in verscheidene steden waar zij hun dweepzucht wilden uitdragen met het stoken van vreugdevuren, beletten de burgerijen hun dat. De kanunniken in ’s‑Hertogenbosch, wie het verhinderd was in het openbaar feest te vieren, verzamelden zich in de domkerk en zongen ”Te Deum laudamus”. Dit scheen de hemel te mishagen, die de avond erna met gruwelijke donder en bliksem de toren bestormde en deze in de as legde zonder enig huis van de stad schade toe te brengen.”
De Nederlandse Opstand
Generaties leerlingen groeiden op met het leren van jaartallen. Overbekend waren de jaren 1568‑1648, de Tachtigjarige Oorlog. Een oorlog die geen tachtig jaar duurde. Vandaag de dag spreken we liever van de Nederlandse Opstand. Hoewel veel jongeren de jaartallen niet meer kennen, behoort kennis over deze periode tot de verplichte historische bagage van iedere Nederlander. In de Canon van Nederland krijgt de Opstand veel aandacht, onder andere bij de vensters Willem van Oranje, Beeldenstorm en Republiek. Over de roerige jaren aan het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw is al veel geschreven. Door tijdgenoten als Emmanuel van Meteren (1535‑1612), Pieter Bor (1559‑1635) en P. C. Hooft (1581‑1647). De Opstand staat echter nog steeds volop in de belangstelling. De Universiteit Leiden heeft over deze periode een website gemaakt. Op de pagina zijn talloze gegevens te vinden zoals biografieën, beschrijvingen van belangrijke gebeurtenissen, literatuurverwijzingen en links. De site is niet alleen bedoeld voor academici, maar zeker ook voor de geïnteresseerde leek. Scholieren kunnen er bijvoorbeeld informatie vinden voor een werkstuk.