Dijsselbloem zegt...
Net als de maatschappij kent ook het Binnenhof modes en trends. De nieuwste is dat politici bij tal van voorstellen en ideeën, vooral op het terrein van onderwijs, zich eerst afvragen: Wat zegt Dijsselbloem ervan?
Dat geeft interessante effecten. Zoals gisteren, op een bijeenkomst in Utrecht, waar PvdA-Kamerlid Timmer scepsis uitte over het idee scholen te verplichten specifiek homobeleid op te stellen. Niet doen, meent Timmer. Dijsselbloem waarschuwt immers voor al te veel toeters en bellen in het lesprogramma? Laat scholen zich liever beperken tot hun kerntaken.Zo heeft Dijsselbloem in Den Haag goed werk verricht. De door hem geleide commissie, die onderzoek deed naar de grote onderwijsvernieuwingen in de jaren tachtig en negentig, heeft politiek en onderwijssector weer met beide benen op de grond gezet. Ideologisch gedram en zouteloze politieke compromissen hebben het Nederlandse onderwijs jarenlang opgezadeld met onwerkbare concepten.
Met als bedroevend resultaat dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit holde, dat praktisch ingestelde leerlingen te veel theorie werd opgedrongen en theoretische ingestelde leerlingen te veel praktijk en dat onder de last van ”alles moet” de meest basale vaardigheden niet meer voldoende werden aangeleerd. En dat alles vanuit overspannen verwachtingen van de zelfwerkzaamheid van leerlingen.
Dat Dijsselbloem en de zijnen over deze ontwikkeling een hard oordeel vellen, is heilzaam. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Laat het onderwijs zich inderdaad maar eens gaan richten op zijn kerntaken, laat het de leerlingen weer gaan leren hoe je een staartdeling maakt, wat de voltooid verleden tijd is, waar Dokkum ligt en wanneer de Tachtigjarige Oorlog begon en eindigde. Het aanleren van vaardigheden is mooi en nuttig, maar kan alleen voordeel brengen binnen het raamwerk van feitenkennis.
Toch moeten we ook bij de huidige Dijsselbloemmode kritisch en alert blijven. Als het om onderwijsbeleid gaat, luistert het nauw. Gemakkelijk slaan we met elkaar door naar de andere kant.
Dat risico bestaat bijvoorbeeld bij de conclusie van de commissie dat de overheid zich voortaan zo min mogelijk moet bemoeien met het hoe van het onderwijs, maar zich meer moet gaan bemoeien met het wat. De vraag is of dat laatste zo cru gesteld kan worden. Want een overheid die zich te veel inlaat met het wat van het onderwijs komt snel in botsing met artikel 23 van de grondwet.
Het valt nog niet gemakkelijk in te zien hoe de kerndoelen, waarover het onderwijs tegenwoordig beschikt, nog verder gedetailleerd kunnen worden zonder dat de overheid ontoelaatbare bemoeizucht aan de dag legt. Dit is een punt dat Dijsselbloem tegenover de Kamer nader moet toelichten.
Alertheid is ook vereist als het gaat om het beklijven van ”Dijsselbloem”. Veelzeggend is dat mevrouw Timmer gisteren zei dat het „vooralsnog” te ver voert om scholen te verplichten tot het opstellen van een specifiek homobeleid. Dat roept het angstige vermoeden op dat de lessen van de onderzoekscommissie wel weer eens snel vergeten kunnen worden. Het zal straks toch niet opnieuw waar blijken te zijn: Zo de wind waait, waait de politiek?