Opinie

Toezicht zoals in bedrijf werkt niet in onderwijs

Zou het toezicht op scholen net zo vorm moeten worden gegeven als in het bedrijfsleven? vraagt Anton Dieleman RA zich af. Hij komt tot de conclusie dat zo’n aanpak niet werkt.

24 January 2008 10:34Gewijzigd op 14 November 2020 05:29

In het kader van goed bestuur en toezicht in het onderwijs (ook wel ”educational governance” genoemd) is het interessant na te gaan of een parallel kan worden getrokken met toezicht binnen het bedrijfsleven. De vraag doet zich dan voor of huidige ontwikkelingen die zich -overigens met name bij beursfondsen voordoen- handvatten bieden om ook bij het onderwijs te worden toegepast. Ik richt me in dit artikel dan voornamelijk op het primair onderwijs.Voor wat betreft ”governance” -ofwel goed bestuur en toezicht daarop- worden in het bedrijfsleven twee systemen onderscheiden. Het eerste is het zogenaamde Rijnlandse model, dat in Nederland veelal wordt toegepast. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Eerstgenoemde bestuurt; de laatste houdt toezicht op dat bestuur.

Aan de andere kant is sprake van het Angelsaksische model. Daarbij is sprake van één gemeenschappelijk orgaan, de zogenaamde ”board”, waarin bestuurders en commissarissen gezamenlijk optreden.

Beide systemen worden ook wel aangeduid met ”two tier” (twee verdiepingen), respectievelijk ”one tier” (één verdieping). Een argument pro de ”one-tier”-structuur is dat -door de vergaderfrequentie en de verdergaande inhoudelijke betrokkenheid die een dergelijke structuur met zich meebrengt- de verantwoordelijkheid van de toezichthouders beter gestalte kan worden gegeven. Nadeel is het feit dat toezichthouders en bestuurders zodanig intensief samenwerken, dat de objectiviteit onder druk kan komen te staan en dat toezichthouders het risico lopen te veel in de bestuurdersrol terecht te komen.

Inmiddels wordt -door de minister van Justitie- ook in Nederland nagedacht om het ”one-tier”-systeem (een gecombineerd college van bestuurders en toezichthouders) mogelijk te maken. Belangrijkste reden is ook hier het benadrukken van de verantwoordelijkheid van toezichthouders.

Leren
Kan het reformatorisch primair onderwijs leren van de concepten die ten grondslag liggen aan de huidige ontwikkelingen binnen vennootschapsland?

In dat kader begin ik met een belangrijk uitgangspunt, gebaseerd op het feit dat de overgrote meerderheid van de reformatorische scholen een verenigingsstructuur kent, waarbij onder de vereniging één school of hoogstens een beperkt aantal scholen ressorteert. In een dergelijke constellatie is -indien de school een traditionele directiefunctie kent- een structuur met een afzonderlijk bestuur (als bevoegd gezag) en tevens een afzonderlijk toezichthoudend orgaan naar mijn mening overbodig. Belangrijk argument daarbij is de schaalgrootte en het bijbehorende risicoprofiel van een school voor primair onderwijs. Uiteraard valt wel veel te zeggen voor het opwaarderen van de functie van de directeur tot bestuurder (bevoegd gezag) en het instellen van een toezichthoudend orgaan in plaats van het huidige bestuur. Blijft de verenigingsstructuur daarbij in stand, dan heeft dat als bijkomend voordeel dat de ledenvergadering -en daarmee ouderbetrokkenheid- kan worden gecontinueerd.

In een situatie waarin - vergelijkbaar met het ”one-tier”-systeem bij beursfondsen- de toezichthouder en de bestuurder (voorheen bestuur en directie) gezamenlijk vergaderen, rijst de vraag of dit model conceptueel ook voor scholen een aanvaardbaar alternatief vormt. Hoewel ik een groot voorstander ben van een systeem van bestuurstoezicht, als hiervoor kort uiteengezet, zie ik toch een aantal belangrijke bezwaren tegen het kopiëren van het vennootschapsrechtelijke stelsel naar de scholenwereld. Ik noem er enkele.

Ten eerste: In het algemeen geldt dat een school geen beursgenoteerde onderneming is. Het risicoprofiel van een school vraagt niet om de zware governancestructuur die beursfondsen hanteren.

Verder, het optreden van bestuurders en toezichthouders in een gemeenschappelijk college is voor scholen voor primair onderwijs riskant vanuit de governancegedachte. Bij beursfondsen is zo’n systeem namelijk mogelijk, omdat daar wordt gewerkt met professionele toezichthouders. Binnen scholen voor primair onderwijs zijn dergelijke toezichthouders veelal niet voorhanden. Bovendien is sprake van een zodanige kleinschaligheid dat toezichthouders -die veelal uit de eigen ’kring’ afkomstig zullen zijn- het risico lopen onvoldoende objectief op te treden ten opzichte van de bestuurder.

Ten derde: Het tot stand brengen van een structuur als hiervoor genoemd zal er niet zelden toe leiden dat de huidige bestuurders een nieuwe rol als toezichthouder krijgen. Bij een dergelijke rolwisseling wordt vaak een klassieke fout gemaakt: toezicht houden vraagt namelijk heel andere attituden en vaardigheden en voormalige bestuurders kunnen een dergelijke omslag soms maar moeilijk maken.

Herijken
Zoals aangegeven ben ik persoonlijk een groot voorstander van het herijken van de governancestructuur binnen het primair onderwijs. Een gezamenlijk college van bestuurder(s) en toezichthouder is naar mijn mening niet wenselijk. Afgezien van de positieve ervaringen die hiermee in het bedrijfsleven mogelijk zullen worden opgedaan.

De auteur is registeraccountant en vervult diverse bestuurlijke functies binnen het reformatorisch onderwijs.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer