Geen neutrale, maar intermodale overheid
Prof. dr. Paul Cliteur pleitte 16 januari tijdens een congres in Groningen voor de invoering van een neutrale overheid naar Frans model. Een samenvatting van zijn betoog stond die dag op deze pagina. Wim G. van Dorp ziet geen heil in een neutrale staat, maar vindt dat de overheid een plaats tussen alle opvattingen en groeperingen moet innemen. Een minister met een hoofddoek of een rechter met een keppeltje is geen bezwaar.
In onze plurale samenleving blijft bezinning op de relatie tussen kerk en staat hard nodig. Recent kreeg dit thema ook weer aandacht in deze krant, mede naar aanleiding van een lezing van Paul Cliteur. Hij pleit daarbij voor een religieus neutrale staat als beste optie voor iedereen, ook voor christenen.Nu is het begrip neutraal niet eenduidig, evenmin als het begrip religie. Pleit Cliteur bijvoorbeeld ook voor een in levensbeschouwelijk opzicht neutrale staat? Houdt de overheid zich dan niet alleen afzijdig van religie, maar ook van elke vorm van visie, ideaal of overtuiging? Is zo’nxx neutraliteit wel mogelijk?
Ik geloof niet in de neutrale staat en kies daarom voor een ander uitgangspunt. Ik spreek daarbij over vrede als het gaat om het uiteindelijke doel van het overheidsoptreden. Het Latijnse woord daarvoor is pax. In combinatie met een Latijns woord voor ”stichten” kunnen we dan spreken over een pacificerende overheid. Bij vrede gaat het hier niet alleen om de tegenhanger van oorlog, maar ook om de harmonie tussen bevolkingsgroepen en tot op zekere hoogte ook om een vredig bestaan van de individuele burger. Zo ingevuld sta ik met deze keuze overigens in een lange christelijke traditie. Men leze daarvoor bijvoorbeeld het boek van Stefan Paas: ”Vrede stichten”.
Tussen
Hoe pacificeert de overheid in een multiculturele samenleving met zeer uiteenlopende opvattingen? Ik wil daarvoor de begrippen multimodaal en intermodaal gebruiken. In deze begrippen zit het Latijnse woord modus, dat onder meer manier (wijze waarop) en maat (maatstaf) betekent. Het is eveneens zichtbaar in het woord modaliteit - een kerkelijke of levensbeschouwelijke stroming.
Multimodaal wil dan zeggen dat mensen verschillende maatgevende opvattingen hebben waardoor er verschillende stromingen zijn. Dat is in Nederland zeker het geval. Voor het omgaan daarmee -als taak van de overheid- hanteer ik dan het begrip intermodaal. Een intermodale overheid negeert niet de opvattingen of distantieert zich er niet van, maar positioneert zich daartussen. Zo’n intermodale overheid heeft andere gebruiken en maakt andere keuzes dan een overheid die probeert neutraal te zijn. Ik noem zeven van die keuzes.
In de eerste plaats kan openlijk, ook in politieke discussies, gesproken worden over en vanuit een levensovertuiging. Voor de een is dat een religieuze, voor de ander een atheïstische levensovertuiging. De een zal zich beroepen op de rede, de ander meer op het gevoel. Maar juist door uit te spreken waarin een overtuiging geworteld is, kan het debat met meer diepgang en respect worden gevoerd. Ook de waarde van de traditie mag als argument aangevoerd worden, waarmee een verwijzing naar de joods-christelijke of andere wortels van ons land legitiem is. Een intermodale overheid zoekt uit al die opvattingen naar het gemeenschappelijke en het overstijgende.
Dit betekent -ten tweede- dat de politicus bij zichzelf te rade zal moeten gaan welke ruimte hij aan de ander wil geven om het intermodale gestalte te geven. De mogelijkheden van de tolerantie worden meer gezocht en benoemd. Een politieke meerderheid draagt immers ook verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de genomen besluiten voor de minderheid.
Niet krampachtig
Ten derde: een intermodale overheid behoeft niet al te krampachtig om te gaan met het toestaan van een uiting van de levensovertuiging bij die overheid. Een vrouwelijke moslimminister is vrij om een hoofddoek te dragen, de christenminister een hugenotenkruisje op de revers. Ze denken beiden ongetwijfeld anders over een aantal zaken, maar als leden van het kabinet hebben ze gekozen voor een intermodaal standpunt dat ze beiden uitdragen.
De ruimte om uiterlijk die overtuiging zichtbaar te maken zou -ten vierde- ook elders in de samenleving gegeven kunnen worden. Een rechter mag dan een keppeltje dragen als uiting van verbondenheid met de Joodse traditie mits die uiting niet heerst over het uiterlijk dat past bij zijn functie. De toga -die domineert- wijst onmiskenbaar op de publieke taak die de rechter heeft. De verdachte weet dat van een rechter eerlijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid mag worden verwacht. Mocht er twijfel bestaan aan de beroepskwaliteiten van deze rechter met deze achtergrond, dan kan daar direct naar gevraagd worden, zelfs door de verdachte zelf. Dit zou nog wel eens kunnen leiden tot een meer zorgvuldige rechtsgang dan wanneer de levensbeschouwelijke opvatting niet zichtbaar wordt gemaakt.
Ten vijfde: een intermodale overheid behoeft niet per se levensbeschouwelijke instellingen te faciliteren, maar kan er wel voor kiezen. Er is ervaring genoeg in Nederland met het formuleren van objectieve criteria voor subsidieverlening aan organisaties met een maatschappelijke doelstelling die werken vanuit een bepaalde levensvisie.
Scholen
Zes. Een intermodale overheid kan met enige ontspanning kijken naar semipublieke domeinen als onderwijs en omroep. De openbare school is geen neutrale school (hoe zou het kunnen in een gebouw zo vol met mensen!) maar een intermodale school. Kinderen van ouders met allerlei levensovertuigingen zijn daar welkom. Maar niet alles kan en mag op die school. Wie meer wil -uiteraard met de grens van de (intermodale!) democratische rechtsorde- kiest voor een school die meer of zelfs uitgesproken monomodaal is: een school die uitgaat van één al dan niet religieuze levensovertuiging.
Eenzelfde redenering geldt voor de publieke omroepen. Van alle omroepen mag eerlijkheid, objectiviteit en respect voor de ander worden verwacht -ik denk daarbij in het bijzonder ook aan de nieuwsvoorziening- maar de ene omroep is meer multimodaal dan de andere. Er is alle ruimte voor monomodale omroepen als daarvoor onder de bevolking voldoende draagvlak is.
Ten slotte kan een intermodale overheid met overtuiging een pleidooi houden voor een zekere matigheid in het gebruik van de openbare ruimte, zeg gemakshalve de straat. Daar matigen we ons in activiteiten die de ander aanstoot geven. Dat kan ook voor christenen consequenties hebben. Zo kan het verstandig zijn om het volume van de kerkklokken neerwaarts bij te stellen om medewerking te geven aan het realiseren van aardse vrede. Of zelfs dat de evangelist in de kerk moet blijven en niet meer op de straat kan gaan staan. Maar wie meer wil weten van een hemelse vrede is van harte welkom in die kerk, waarvan de deuren -juist in een land met een intermodale overheid- wijd open mogen staan. Daar mag ook vrijuit verkondigd worden dat er maar één Weg is die werkelijk tot vrede leidt.
De auteur is zelfstandig gevestigd adviseur, onder andere op het terrein van de christelijke medische ethiek, en houdt zich ook bezig met de verhouding tussen het private en het publieke domein (overheid).