De Grote Plof dreunde jarenlang na
HOOGVLIET - Alsof er die nacht een zwaar bombardement was geweest. Zo lagen Hoogvliet, Pernis, Vlaardingen, Spijkenisse en Rotterdam-Zuid er op zaterdagmorgen 20 januari 1968 bij. Een dichte mist hing over het gebied, sirenes loeiden, ruiten lagen aan diggelen. Het waren echter geen bommen die voor de ravage zorgden, maar de ontploffing van één enkele, ongebruikte opslagtank op het Shellterrein in Pernis. „Ik zie nog mijn zoontje in het glas liggen.”
Januari 1968. Al twee weken lang is het koud in Nederland. In de nacht van 19 op 20 januari is daar ook de mist bij gekomen. Daarom valt het niet op dat er vanaf een uur of vier een kleine, witte wolk opstijgt vanaf tank 402, een oude niet meer in gebruik zijnde opslagtank. Op het immense terrein van de Shellraffinaderij zijn rookpluimen immers aan de orde van de dag.Na ruim twintig minuten gaat het fout. Was het een vonk van de verwarmingsinstallatie? Of een elektrische ontlading van energie? Een enorme explosie volgt.
Alles in een omtrek van 100 meter is onherstelbaar vernield. Installaties, gebouwen, voertuigen: het is één grote ravage. Maar ook buiten het Shellterrein richt de explosie schade aan. E. Zoeter (nu 74) woont met haar man en drie kleine kinderen in de Paprikastraat, hemelsbreed zeker een kilometer bij de plek des onheils vandaan. „We werden ruw uit onze slaap gewekt door een afschuwelijke knal. Overal hoorden we glasgerinkel en gillende mensen.”
Het echtpaar Zoeter slaapt aan de achterkant van de woning. Daar zijn de ruiten nog heel, maar aan de voorkant liggen ze aan diggelen. De zoontjes van 7 en 9 jaar oud slapen er. Onmiddellijk gaat het echtpaar kijken. Mevrouw Zoeter: „Ik zie mijn ene zoontje nog liggen in een bedje vol glas. Hij was niet gewond, hij huilde zelfs niet. ’t Is altijd een nuchter kind geweest.” Ook bij het andere zoontje ligt glas in bed, maar ook hij is niet gewond. Zoeter: „Later hoorde ik overal hetzelfde. Veel glas, maar geen gewonden.”
Ook mevrouw W. de Blois-de Kam kan zich de nacht van 20 januari nog goed herinneren. Zij woonde veel dichter bij het Shellterrein, aan de Venezuelaweg. „Vanuit ons huis keek je op de schoorstenen.” Opmerkelijk genoeg bleven de ruiten van het huis heel. „Bij de buren was wel alles kapot, bij ons niet.”
De brandweer is zaterdag en zondag nog druk om het vuur op het Shellterrein onder controle te krijgen. Daarna kan de balans worden opgemaakt. Twee werknemers zijn verongelukt: pompmachinist Jan ’t Jong (49) en keteloperator Raymond Louis Schmidt (26). Negen mensen moeten naar het ziekenhuis, 76 anderen kunnen ter plekke aan hun verwondingen worden geholpen. De financiële schade gaat richting de miljoen gulden.
De week na de explosie, die in de volksmond ”de Grote Plof” wordt genoemd, lijkt het wel oorlogsgebied in Hoogvliet. Er zijn niet genoeg ruiten, dus veel ramen zijn dichtgespijkerd met platen hout. Politiebewaking is gewenst, want enkele onverlaten slaan aan het plunderen.
De Arbeidsinspectie stelt een onderzoek in. Een commissie van vijf ingenieurs buigt zich over de oorzaak van de ontploffing. Op 18 maart 1968 concluderen zij: „De explosie is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van de ontsteking van een grote wolk bestaande uit lucht en een grote hoeveelheid nevel van koolwaterstof.” In tank 402 lag een mengsel van olie en water. De verwarming stond aan vanwege de kou. Daardoor is het mengsel gaan koken en kwam de explosieve nevel van koolwaterstoffen vrij. Een vonk zorgde voor de rest. De commissie schrijft aan het eind van haar conclusie: „Er is hier sprake geweest van een ten tijde van explosie onvoorzienbare samenloop van omstandigheden.”
Jarenlang suddert ”de Grote Plof” na in Hoogvliet en omstreken. Mevrouw Zoeter: „Als ik dan een dreun hoorde, dacht ik: Alsjeblieft niet weer zo’n drama. Mijn broer zei wel eens: Ik snap niet dat je daar blijft wonen, zo gevaarlijk. Maar ik was blij dat we een eigen huis in Hoogvliet hadden gekregen. Want in het begin van ons huwelijk woonden we bij onze ouders in op een flat in Rotterdam.”
„We waren jong en dachten aan geen gevaar”, vertelt ook mevrouw De Blois. „Later woonden wij zelfs op het Shellterrein. Vlak bij de zwaveltanks. Ik zag ooit dat ze spontaan in de brand vlogen. Wij moesten direct weg, want de brandweer wist niet hoe hij zo’n brand moest blussen. Dat heb ik hen erg kwalijk genomen. Ik eiste dat we onmiddellijk zouden verhuizen. Pas na veel moeite lukte dat. Want als er geld mee gemoeid is, komen de mensen op de tweede plaats. Nog steeds.”