Dubieus debuut schurkt aan tegen bijbelse verhalen
Titel:
”De gevleugelde kat”
Auteur: Isabel Hoving
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2002
ISBN 90 214 6746 1
Pagina’s: 510
Prijs: € 17,95. Over de dikke debuutroman ”De gevleugelde kat” -ruim 500 pagina’s- van de Leidse literatuurwetenschapster Isabel Hoving had ik lovende recensies gelezen. Onlangs stond in de krant dat uitgeverij Querido de vertaalrechten voor een recordbedrag aan een Engelse en een Amerikaanse uitgeverij heeft verkocht. Een boek waarvan veel verwacht wordt dus. Het moet al vreemd gaan, wil Isabel Hoving hiervoor geen Griffel of andere bekroning krijgen.
Waarom geeft het verhaal me dan bijna vanaf het begin zo’n ongemakkelijk gevoel? Aan Hovings schrijfstijl kan het niet liggen. Ze vertelt graag uitvoerig: „lekker veel en vet vertellen, daar houd ik van”, zegt ze in een interview. Als haar hoofdpersoon iets moet doen wat hij niet durft, laat ze omstandig zien hoe eng het is: alsof je van de allerhoogste springplank in het zwembad moet springen, nee, alsof je moet parachutespringen, nee, nog erger…
Komt het door de lichtvaardige manier waarop wordt omgesprongen met de grenzen tussen leven en dood? Doordat er geregeld ferm in gevloekt wordt? Inderdaad, maar er is iets dat me nog meer dwarszit. Dat is de manier waarop het verhaal voortdurend aanschurkt tegen christelijke symboliek en bijbelverhalen.
Het begint al meteen na de met vaart vertelde introductie van de hoofdfiguur, Jasje (Joshua Mikael) Tak, twaalf jaar en wonend in Amsterdam. Midden in de nacht gaat de telefoon. Jasje wordt wakker, de rest van de familie hoort niets. Het gerinkel houdt op, begint opnieuw. Nu neemt Jasje wel op, en krijgt Giphart Internationaal aan de lijn. Hij moet wat vragen beantwoorden „in verband met een marktonderzoek onder jongeren.” Een telefoon die midden in de nacht twee keer overgaat, waar doet me dat aan denken? Aan het verhaal van Karel ende Elegast, waar Karel afwachtte tot de wonderlijke boodschap dat hij uit stelen moest gaan niet een, niet twee, maar drie keer had geklonken. Een boodschap die twee keer klinkt, zo dacht men in de Middeleeuwen, komt van de duivel.
Een twaalfjarige Joshua met heel bijzondere gaven, waar doet dat aan denken? Aan Jezus’ bezoek aan de tempel, waarbij de schriftgeleerden zich verbazen over Zijn kennis en inzicht.
Nu weet ik wel dat heldenverhalen in diverse culturen de held beschrijven volgens een klassiek patroon: er is iets bijzonders rond zijn geboorte, er worden wat speciale gebeurtenissen uit zijn jeugd en vroege puberteit verteld, maar hier bij Jasje Tak zijn de overeenkomsten tussen hem en Jezus wel erg duidelijk.
Het lange verhaal is onmogelijk na te vertellen. Het is als debuut ongetwijfeld een prestatie, ook al had enige beperking in het aantal avonturen en verhaallijnen geen kwaad gekund. Het zit stampvol met belevenissen en ontmoetingen in andere tijden en culturen. Er speelt ook nog een familievete een rol.
Jasje en zijn vriend Bors komen in dienst van handelshuis Giphart, dat zijn werknemers, ”kommissioniers” geheten, laat reizen door de droomtijd, ”umaija” in het verhaal. De bedoeling is dat uitvindingen van nu worden verkocht in de gedroomde verleden tijden. Met Teresa, een andere kommissionier, en met Jasjes -bij de geboorte- overleden tweelingzus komen ze in erg gevaarlijke, gecompliceerde situaties terecht: ze kunnen niet meer terugkomen in de ’gewone’ tijd. Na veel avonturen en omzwervingen lukt het om weer thuis te komen.
Wat voorbeelden van dat aanleunen tegen christelijke symboliek. Op een van hun tochten komen ze in een plaats waar zeven reine ridders de Duif van Licht gaan zoeken. „Duif van Licht”, zegt Teresa. „Klinkt christelijk.” De taal in het boek van Gip lijkt wel bijbeltaal: „Kies de donkere weg, de stille weg, de schitterende weg. Hier is mijn laatste les, mijn laatste proef: verzaak je begeren.” En als Jasje alles wat hij aan waardevols bij zich heeft, moet achterlaten, klinkt de passage bijna als een stuk uit Bunyans Christenreis.
Hovings boek roept geregeld herinneringen op aan andere boeken: het reizen door de droomtijd doet denken aan Diana Wynne Jones’ ”The lives of Christopher Chant”, waar Christopher in zijn dromen overal kan komen en ook voorwerpen kan meenemen uit de ”Anywheres” die hij bezoekt. Het ”meesterdief” zijn van Jasje doet denken aan Tonke Dragts ”Verhalen van de tweelingbroers”, waarin een van de broers tot edelsmid, de ander tot meesterdief wordt opgeleid. Ook echo’s van Rowlings Harry Potter zijn te vinden.
Maar waarin ”De gevleugelde kat” van die fantasieboeken verschilt is dat Jones, Rowling en Dragt sterker een aparte, losstaande wereld beschrijven. Bij de expedities van Jasje Tak is de werkelijkheid steeds op mobiel telefooneerbare afstand.
Ten slotte: dat eerste gegeven waardoor bij mij een rood lampje ging branden. Heeft Hoving bewust gedacht: die telefoon moet midden in de nacht twee keer overgaan om Jasje te ’roepen’? Nee, dat denk ik niet. Maar het verhaal staat er zoals het er staat, en Hoving lijkt voldoende thuis in de neerlandistiek om middeleeuws gedachtegoed te laten meeklinken. Haar vertrouwdheid met christelijk gedachtegoed lijkt eveneens aanzienlijk. De manier waarop Hoving in haar debuut ermee omgaat, zou ik echter eerder parachristelijk willen noemen: het schurkt ertegenaan. Mij bleef het verhaal tot het eind een onbehaaglijk gevoel geven.