De lange mars naar Capitol Hill
Het kan verkeren, ook in de Verenigde Staten. Niet de diepgelovige pindaboer Jimmy Carter, maar de mondaine filmster Ronald Reagan wist het politieke potentieel van de evangelicals te verzilveren. Op ”hun man” Carter waren de evangelicals trots toen hij het Witte Huis binnenstapte, maar ze raakten snel teleurgesteld toen hij eenmaal het heft in handen nam; bij Reagan voelden ze zich veilig gedurende de tijd dat hij in Washington zat. Rond 1980 zwenkten de evangelicals van het Democratische naar het Republikeinse kamp.
Politiek gezien waren de evangelicals in het midden van de vorige eeuw nauwelijks relevant. Onderling waren ze verdeeld en in de publieke opinie werden ze vaak vereenzelvigd met de christelijke fundamentalisten die bekendstonden als fanatieke cultuurhaters. Bovendien was de rassenscheiding een splijtzwam. Als er verkiezingen waren, hadden blanke evangelicals de neiging de Republikeinen te steunen; zwarten stemden dan op advies van hun predikanten vooral op de Democraten. Kortom, de evangelicale beweging stond aan de kant.Gedurende de jaren vijftig, zestig kwam er een herleving van de evangelicale beweging, die zich aanvankelijk vooral op geestelijk en cultureel terrein manifesteerde. Later vertaalde deze zich ook in politieke participatie.
Verschillende factoren hebben bijgedragen aan die herleving van de evangelicals. Een belangrijke factor was de oprichting van de National Association of Evangelicals -in 1942- waardoor de amorfe beweging een eigen organisatie kreeg. Evangelicals waren daardoor niet meer te kiezen tussen de progressieve Federale Raad van Kerken of de conservatieve Amerikaanse Raad van Kerken. Binnen die twee organisaties, met grote traditionele kerken als lid, zouden de evangelicals ondersneeuwen.
Een tweede factor was een reeks publicaties van jonge evangelicale wetenschappers waaruit bleek dat zij zich niet afzijdig wilden houden van de cultuur. Dat corrigeerde het beeld in de publieke opinie, waar evangelicals en fundamentalisten als synoniem gezien werden. Baanbrekend in dezen was het werk van de theoloog Carl F. Henry: ”The Uneasy Conscience and Modern Fundamentalism”.
In het verlengde van deze publicatiegolf lag het streven van veel evangelische colleges en seminaries om overheidserkenning als wetenschappelijke instelling te krijgen. Daarnaast was er in de jaren vijftig een explosie van nieuwe uitgeefmaatschappijen die samen zorgden voor een stortvloed van evangelische publicaties op allerlei terrein. Daardoor gingen buitenstaanders zien dat evangelicals over meer dingen dan alleen geloofszaken nadachten. In dit kader moet ook de oprichting van het magazine Christianity Today genoemd worden.
In diezelfde tijd werden allerlei evangelisatie- en zendingsorganisaties opgericht zoals Young Life, InterVarsity Christian Fellowship en Campus Crusade for Christ. Zij maakten niet alleen de evangelicale beweging zichtbaar, maar dwongen met hun missionair elan ook respect af bij de Amerikanen.
Daarbij begrepen de leiders van de evangelicale beweging eerder dan veel voorgangers van traditionele kerken welke mogelijkheden de moderne media zoals radio en televisie boden. Door hun boodschap op grote schaal via de ether te verspreiden en eigentijdse vormen van muziek niet te schuwen, ontdeden ze zich van hun conservatieve imago en kregen ze een voorsprong op de grote kerken. Evangelicals werden meer en meer vereenzelvigd met modern.
De politieke vertaling van dit hernieuwde zelfbewustzijn kwam pas na 1962. In dat jaar bepaalde het hooggerechtshof dat het schoolgebed op de openbare scholen strijdig was met de wettelijke scheiding van kerk en staat. Voor evangelicals was dat een zwarte dag en verschillende van hun leiders riepen op tot actie. Die bleef weliswaar uit, maar „de diepe slaap had wel plaatsgemaakt voor een lichte sluimering”, zo stelt de Amerikaanse historicus Thomas A. Askew. De secularisatie en de verwildering van de zeden die zich in de jaren zestig manifesteerden, maakten hen goed wakker. De beweging van Nieuws Rechts, die eind jaren vijftig was ontstaan, stimuleerde haar plaatselijke afdelingen om te protesteren tegen pornografie en tegen seksuele voorlichting op scholen. De beweging slaagde er echter niet in op het terrein van de landelijke politiek een vuist te maken.
Midden jaren zeventig leek het zelfbewustzijn van de evangelicals in politieke zin gekanaliseerd te worden doordat de baptist Jimmy Carter zich kandidaat stelde voor het presidentschap. Hij behoorde tot de Zuidelijke Baptisten, ging soms voor in zijn gemeente en presenteerde zich als ”born again”. Vanwege het feit dat eind jaren zestig de rassenscheiding formeel ten einde was, werd Carter niet gehinderd door het racistische imago dat blanke zuiderlingen lange tijd hadden. Ook evangelicals uit noordelijke staten zagen in hem hun man.
Carter werd inderdaad gekozen, maar zijn presidentschap was voor de evangelicals al spoedig teleurstellend. Aan de ene kant kwam dat doordat zijn evangelicale broeders te veel van hem verwachtten; aan de andere kant omdat Carter op ethisch-maatschappelijk terrein weinig van zijn principes liet zien. Zo deed hij niets tegen de bestaande abortuspraktijk die hij persoonlijk verafschuwde. Het zedelijk verval werd evenmin geremd.
Vanuit die teleurstelling besloot ds. Jerry Falwell in 1979 de Moral Majority op te richten. Deze organisatie droeg duidelijk een fundamentalistisch karakter, hetgeen niet verwonderlijk was. Immers, de opener houding van de evangelicals zoals die zich in de jaren zeventig had ontwikkeld, had tot niets geleid. Sterker nog, ondanks de activiteiten van Nieuw Rechts in de jaren zestig en zeventig was sinds 1973 abortus gewoon toegestaan. Het was daarom goed weer eens puntjes op de i te zetten. Falwell trok ten strijde tegen abortus, feminisme en homo-emancipatie. Doordat de Amerikaanse fiscus ongeveer tezelfdertijd godsdienstige televisiezenders en religieuze scholen aanpakte, sloeg de Moral Majority aan. Veel mensen zagen in de actie van de belastingdienst een aanval op de christelijke fundamenten van de Amerikaanse samenleving. Dankzij het feit dat Falwell en zijn broeders goed gebruikmaakten van de televisie -ze hadden zenders in eigen beheer-, wisten ze tienduizenden voor hun organisatie te winnen.
Bij de presidentverkiezingen van 1980 wendden de evangelicals zich teleurgesteld af van Jimmy Carter. Slecht in drie staten wist hij te winnen; in alle andere won zijn rivaal, de Republikein Ronald Reagan, een man die bepaald niet godsdienstig was. Maar doordat hij zich publiekelijk tegen abortus en voor herinvoering van het schoolgebed had uitgesproken, wist hij het vertrouwen van de evangelicals te winnen.
Eenmaal in Washington aangekomen maakte Reagan niet echt haast om zijn woorden in daden om te zetten. Toch raakten de evangelicals nauwelijks teleurgesteld. Wellicht omdat ze minder hooggespannen verwachtingen hadden van deze voormalige filmster dan van hun eigen Carter. Maar ongetwijfeld speelde ook mee dat er in de jaren tachtig breed in de samenleving een conservatieve tegenreactie opkwam na de libertijnse jaren zeventig. Dat conservatisme leek bij de Republikeinen in veiliger handen dan bij de Democraten. Het belangrijkste was echter dat Reagan een heldere en moedige politiek volgde jegens de Sovjet-Unie. Dat sprak de evangelicals aan en daarin wilden ze hem beslist steunen.
De tragiek van de Moral Majority was dat deze beweging eind jaren tachtig zelf ten onder ging aan immoraliteit. Een reeks seks- en geldschandalen waarbij de televisiepredikanten Jim Baker en Jerry Falwell betrokken waren, beroofde de organisatie van haar geloofwaardigheid. Als alternatief richtte Pat Robertson in 1989 de Christian Coalition of America op. Deze organisatie had feitelijk dezelfde doelstellingen als de Moral Majority, maar profileerde zich als minder fundamentalistisch. De Christian Coalition stond meer open voor de cultuur en was minder dogmatisch in haar aanpak.
In de jaren negentig leidde de Christian Coalition een belangrijk deel van de zwevende evangelicale kiezers naar de Republikeinen. Daarbij werd ze als het ware geholpen door de schande die president Clinton over zichzelf afriep door de affaire met Monica Lewinsky. Dat gevoegd bij het imago van de Democratische Partij die de thuishaven voor progressief Amerika zou zijn, dreef een belangrijk deel van evangelicals in de richting van Bush en de Republikeinse Partij.
Na een mars van veertig jaar zijn de evangelicals een factor van betekenis geworden op Capitol Hill. Veel leden van het Congres consulteren geregeld evangelicale voormannen en denktanks. Ook de president doet dat. Want hij weet: in 2000 was de steun van de evangelicale kiezers „niet onbelangrijk”, maar in 2004 was die een pijler onder zijn herverkiezing geworden.
Volgende week: De teleurstelling van de evangelicals over Bush.