Vliegtuigen testen in de polder
MARKNESSE (ANP) - De Noordoostpolder was wel wat ver weg voor het Nederlands Luchtvaartlaboratorium in Amsterdam. Maar het met oorverdovend lawaai testen van een helikoptermotor kon echt niet meer in de dichtbevolkte hoofdstad vijftig jaar geleden.
En dus streek het lab ondanks de afstand neer in de buurt van polderdorp Marknesse, waar heel wat minder mensen last hadden van het kabaal. De vestiging vierde eind vorig jaar zijn vijftigste verjaardag.De Airbus A380, de Joint Strike Fighter en de Concorde, maar ook vrachtwagens zijn aan proeven onderworpen bij het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR). En dat is maar een fractie van alle toestellen die in Marknesse langs zijn geweest, zegt Kees Schmeitink, die in 1959 van Amsterdam naar de Noordoostpolder verhuisde.
Ergens achteraf op het laboratoriumterrein staat wat het Stonehenge van het NLR wordt genoemd: een aantal in Y-vorm gemetselde muurtjes in een ronde opstelling. Dat is de bakermat van het NLR. Hier werd de lawaaierige helikoptermotor getest. „Als de ramjetmotoren van de Kolibriehelikopter gingen draaien, begon alles te trillen”, weet Schmeitink.
De polder was niet de meest voor de hand liggende keuze: elf locaties voor uitbreiding werden onder de loep genomen. Directeur Kees Bakker van het NLR-museum in Amsterdam laat een oud document zien. Daaruit blijkt dat locatie De Voorst bij Marknesse oorspronkelijk minder geschikt werd bevonden: de afstand tot het laboratorium in Amsterdam vergde toen nog een reistijd van drie uur met een busje van het lab en vier uur met het openbaar vervoer.
De Kolibriehelikopter was het eerste grote project in de Noordoostpolder. „Die wentelwiek was technisch gesproken een juweel”, zegt Schmeitink. Een revolutionair ontwerp door de eenvoudige constructie. „Hij werd gestart met een Berinimotor van een bromfiets”, weet Schmeitink. „Er waren geen bewegende delen, een heel goedkoop mechanisme. Een nadeel was het enorm hoge brandstofgebruik.”
In het laboratorium in Marknesse werden ook ruimtevaartactiviteiten opgepakt. Schmeitink: „Nederland zal nooit zijn eigen raketontwikkelingsprogramma hebben. Het is dus belangrijk dat we in dat kleine aandeel dat we hebben hoogwaardige kwaliteit leveren.” Het NLR leverde onder andere een belangrijke bijdrage aan de eerste herprogrammeerbare satelliet, de zogenoemde Astronomische Nederlandse Satelliet.
Het NLR in de Noordoostpolder werd ook uitgebreid met windtunnels. Samen met Duitsland zijn gezamenlijke windtunnels gebouwd, waarin aerodynamische eigenschappen van vliegtuigmodellen worden getest. In een landbouwschuur probeert het NLR de levensduur van grote vliegtuigonderdelen, zoals een vleugel, uit. Vorig jaar is een nieuwe testhal geopend, waar medewerkers proeven doen met nieuwe vliegtuigmaterialen, zoals composiet en koolstof.
Het laboratorium in de polder moet tegenwoordig concurreren op de internationale markt. „De oude situatie, dat de overheid naar jou toekomt met een opdracht, hoe groot die ook is, is er niet meer”, schetst museumdirecteur Bakker de huidige situatie.
Volgens Europese regels moeten de projecten aanbesteed worden. „Je moet steeds weer vechten om je positie te behouden.”
In het laboratorium in de Noordoostpolder werken zo’n 300 mensen. Het NLR moet nieuwe medewerkers echt zoeken. „Er is een tekort aan bètamensen in de lucht- en ruimtevaarttechniek”, zegt Bakker.
Er studeren wel veel studenten af aan de technische universiteiten, maar de Noordoostpolder is enigszins uit de richting, denkt hij. Volgens Schmeitink is een verhuizing naar de polder echter absoluut de moeite waard. „Je hebt hier de vrijheid je eigen initiatieven in de praktijk te brengen. We werken nog steeds aan de grenzen van de technologie.”