Liefde als plicht en zelfverloochening
Verdraagt de aardse liefde zich met de liefde tot God? Volgens de Deense filosoof Søren Kierkegaard is de aardse liefde het meest beveiligd tegen ongeluk als zij gefundeerd is in de liefde tot God. Augustinus leerde al dat de diepste liefde dáár aanwezig is waar twee mensen elkaar „in God liefhebben.” Een recent vertaald hoofdwerk van Kierkegaard over de liefde staat in een lange traditie.
Kierkegaards werk ”Wat de liefde doet” behoort tot de reeks van werken die de Deense denker niet onder pseudoniem heeft uitgegeven. Hij laat daarmee zien dat de inhoud niet die van een dichter of filosoof is. In zijn reeks religieuze en christelijke toespraken houdt Kierkegaard zich vooral bezig met de opbouw van het christelijke leven. Opbouwend is meer dan stichtelijk, het wil de mens van de grond af opbouwen, in dit geval in de liefde.In ”Wat de liefde doet” gaat het om de goddelijke liefde die bron en grond is van de menselijke liefde. De liefde is niet de ”eros” of de ”begeerte”, gericht op de specifieke ander, maar de christelijke naastenliefde, die álle mensen op het oog heeft, ook de vijand.
De toespraken zijn rijk van inhoud, niet alleen in religieus en christelijk opzicht, maar ze zitten ook vol psychologisch inzicht in de gestalten van de liefde in de dagelijkse praktijk van het leven. De vertaling was in handen van het echtpaar Lineke Buijs en Andries Visser. Deze laatste is de initiatiefnemer van de nieuwe serie verzamelde werken van Kierkegaard die startte met ”Vrees en beven”.
Kierkegaard gaf ”Wat de liefde doet” als ondertitel mee: ”Een aantal christelijke overwegingen in de vorm van toespraken”. Uit een dagboekaantekening van Kierkegaard blijkt dat een ”overweging” zich onderscheidt door het prikkelende en polemische karakter. Toch behoren deze redevoeringen tot het opbouwende werk, al zijn er hier en daar scherpe opmerkingen richting de Deense christenheid te vinden.
In die zin is dit boek een aanklacht tegen het automatisme van een verburgerlijkte kerk die het ergerniselement van het geloof (de weg naar het christelijke gaat „door ergernis heen”, aldus Kierkegaard) heeft afgeschaft. Kierkegaard wil ook in dit boek als een soort Socrates de hoorder losmaken van alle bijzaken die de ernst van het leven verbloemen en hem als individu voor God stellen.
Naastenliefde
In het eerste deel gaat Kierkegaard in op het gebod: ”Gij zult uw naaste liefhebben”, waarbij de drie elementen -plicht, naaste, gij- afzonderlijk aandacht krijgen. Het tweede deel bevat beschouwingen over de liefde die opbouwt, die alles gelooft en hoopt en niet het hare zoekt. De schrijver noemt de barmhartigheid „een liefdedaad, zelfs als ze niets kan geven en niet in staat is iets te doen” en spreekt over de verzoeningsgezindheid „die overwint in liefde en de overwonnene wint.”
Hoe bekijkt Kierkegaard de liefde? De grond van alle liefde is God, zo is zijn kernovertuiging. Hij Die de oorsprong van alle liefde is, is ook het doel van alle liefde. Dat betekent dat God de eerste plaats in het leven van de mens moet innemen. „Een mens moet God onvoorwaardelijk gehoorzaam liefhebben en hem in aanbidding liefhebben. Het is goddeloosheid als een mens het waagt zichzelf op die manier lief te hebben, of het waagt een ander mens zo lief te hebben, of het waagt toe te staan dat een ander hem zo liefheeft.”
Liefde die berust op „passie en aantrekking” rangschikt Kierkegaard onder „onmiddellijke” liefde. Zij is gericht op die ene voor wie zij een voorkeur heeft. Terwijl de aardse liefde gebaseerd is op ”voorliefde”, ziet de christelijke liefde iedereen als de naaste. „In de hele wereld is er geen enkel mens zo feilloos en gemakkelijk te herkennen als de naaste. Je kunt hem nooit met iemand anders verwarren, want de naaste dat zijn alle mensen.”
De aardse liefde is niet op het eeuwige gebaseerd en daarom kan ze veranderen. Alleen als liefhebben een plícht is, namelijk om God en je naaste lief te hebben, is het beveiligd tegen de vertwijfeling. De plícht tot liefhebben betekent dat de liefde eeuwige geldigheid bezit.
Staat Kierkegaard negatief ten opzichte van aardse liefde? Dat zou uit dit citaat kunnen worden afgeleid: „Juist omdat voorliefde in hartstocht of hartstochtelijke voorliefde eigenlijk een andere vorm is van zelfliefde, juist daarom koestert het christendom verdenking tegen beminnen en vriendschap.”
Toch is het de intentie van Kierkegaard om de aardse liefde te verdiepen tot en te verankeren in het eeuwige. Kierkegaard stelt duidelijk: „Bemin je geliefde trouw en innig, maar laat liefde tot de naaste het heiligende zijn in jullie gemeenschappelijk verbond met God. Heb je vriend oprecht en met overgave lief, maar laat wat jullie in de vertrouwelijkheid met God binnen jullie vriendschap van elkaar leren liefde tot de naaste zijn!”
Zelfverloochening
Kierkegaard laat zien dat zelfverloochening de wezenlijke gestalte is van het christendom. De liefde tot God is het beslissende, want van haar stamt de liefde tot de naaste, waar het heidendom geen vermoeden van had. „In beminnen en vriendschap is de voorliefde de tussenbepaling, in liefde tot de naaste is God de tussenbepaling. Heb God boven alles lief, dan heb je ook de naaste lief en in de naaste ieder mens. Alleen door God boven alles lief te hebben kun je in de ander de naaste liefhebben.” En: „Wereldse wijsheid denkt dat liefde een verhouding is tussen mens en mens. Het christendom leert dat liefde een verhouding is van: mens - God - mens, dat wil zeggen dat God de tussenbepaling is.”
Al is een liefdesrelatie tussen twee of tussen enkele mensen nog zo mooi geweest, vol vreugde en wederzijdse overgave, wanneer God en de relatie tot God erbuiten zijn gelaten „dan is deze in christelijk opzicht toch geen liefde geweest, maar een wederkerige, betoverende illusie van liefde. Want God liefhebben, dat is waarachtig jezelf liefhebben. Een ander mens helpen God lief te hebben is een ander liefhebben.”
Kierkegaard legt de nadruk op het feit dat ieder mens „lijfeigene van God” is. Daarom mag een mens niet zó aan een ander mens toebehoren alsof die ander alles voor hem is. Ieder mens afzonderlijk moet, voordat hij in liefde een verhouding aangaat met een geliefde, een vriend of medemens, er eerst voor zorgen in verhouding tot God te staan. „Want het christelijke houdt in: waarachtig jezelf liefhebben is God liefhebben en waarachtig een ander mens liefhebben is, met elke mogelijke opoffering (ook die van zelf te worden gehaat), de ander op weg helpen God lief te hebben of te helpen bij het liefhebben van God.”
Zo ziet Kierkegaard de liefde vooral in de zelfopofferende overgave. Het is juist overgave de ander te helpen God te zoeken. Als liefde enkel en alleen een relatie tussen twee was, dan zou de een steeds in de macht van de ander zijn. Maar is er sprake van drie: degene die liefheeft, de geliefde, en de liefde, dan is de liefde bestendigd in God.
De verhouding tot God is dus voor Kierkegaard allesbeslissend. „Christelijk gezien krijgt een mens uiteindelijk en wezenlijk in alles alleen met God te maken”, schrijft hij ten besluite. Dat trekt hij ook door op het punt van de onderlinge verhoudingen. Zoals de mens jegens anderen handelt, precies zo handelt God jegens hem. Als de mens niet bereid is om de ander te vergeven vanwege aangedaan onrecht, zal God hem ook niet vergeven. „Als je niet wilt vergeven, dan wil je eigenlijk iets anders, dan wil je God hardvochtig maken, zodat ook hij niet zal vergeven. Maar hoe zal deze hardvochtige God jou dan vergeven?”
Veilig in God alleen
Kierkegaard wil met zijn boek onderstrepen dat alle liefde tussen mens en mens nooit volkomen gelukkig en veilig kan zijn als God erbuiten gelaten wordt. Hij wijst daarmee op een overtuiging die al eeuwen daarvoor door Augustinus is geformuleerd. De kerkvader noemde die aardse liefde „vertwijfeld”, die niet gefundeerd is in God. Als God gekend wordt als het enige goed en de ware gelukzaligheid, bereiken ook mensen hun diepste geluk. Mensen mogen elkaar liefhebben, maar dan vooral „in God.”
Het is interessant om een moderne denker te lezen met de bril van een kerkvader. Zijn ideeën over de liefde en God zijn actueel tot op de dag van vandaag. Een aanrader om de klassieken onder ons weer eens ter hand te nemen. Oude kost voldoet wanneer de klassieke antwoorden die gegeven worden op even klassieke vragen nog altijd blijken te voldoen.
N.a.v. ”Wat de liefde doet”, door Søren Kierkegaard; uitg. Damon, Budel, 2007; ISBN 978 90 5573 784 0; 480 blz.; € 34,90.