Wie nog kan vluchten, gaat weg uit Italië
ROME - Het zelfvertrouwen van de gemiddelde Italiaan is na jaren van malaise op het dieptepunt beland nu officieel is vastgesteld dat Spanjaarden een grotere koopkracht hebben dan Italianen.
plattekst rafelen (u20,1,0(De laatste tegenslag voor Italië kwam deze week uit Brussel. Het Europese statistische bureau Eurostat maakte cijfers bekend over de koopkrachtpariteit van de lidstaten, waaruit blijkt dat de relatieve koopkracht in Spanje voor het eerst hoger is dan die in Italië, ook al blijft Italië een hoger gemiddeld bruto binnenlands product per inwoner behouden.De Italiaanse media reageerden wat tam op het nieuws, dat de Spaanse premier Zapatero daarentegen in een feeststemming bracht. Weerloos moeten de Italianen toezien hoe het land keer op keer met de neus op de feiten wordt gedrukt.
Italië gaat economisch zienderogen achteruit. Om maar één belangrijke ontwikkeling aan te geven: het midden- en kleinbedrijf dat Italië na de Tweede Wereldoorlog omhoogstuwde, kan maar nauwelijks het hoofd boven water houden. De goedkope import vanuit China verslaat zonder veel medelijden het ”Made in Italy”.
De slechte staat van de economie, die keiharde gevolgen heeft voor de portemonnee van de gemiddelde Italiaan (het aandeel armen is met 15 procent van de bevolking zeer hoog), heeft ook zijn weerslag op het humeur van de inwoners. Op de index van tevredenheid staan de Italianen onderaan. Voor wat zulke lijstjes ook waard zijn, het geeft een indicatie van de algehele toestand.
Reden voor de correspondent van The New York Times om vorige week op de voorpagina uit te halen naar Italië. „De Italianen zijn een treurig volk. Italië begint aan de laatste ronde”, meent het Amerikaanse dagblad. De teneur van het artikel is dat Italië geliefd is in de gehele wereld, maar dat de Italianen er zelf niet meer in geloven.
Alle bekende socio-economische blokkades volgen daarna de revue. De politieke klasse is niet in staat te regeren, de economie ligt aan banden. De mobiliteit is door bureaucratie, vakbonden en cliëntelisme zeer laag. Technologische vernieuwingen slaan nauwelijks aan, met uitzondering van de mobiele telefoon. De bevolking is gemiddeld zeer oud en jongeren maken weinig kans hogerop te komen. Kortom, alle economische parameters wijzen naar beneden.
Ook op een ander vlak wordt de malaise gevoeld. De journalist van The New York Times noteert de uitspraak van een jonge inwoner van Rome op het moment dat -eerder dit jaar- bekend werd dat de tenor Luciano Pavarotti was overleden. „Nu hebben we alleen nog maar pizza en pasta.”
Voor wie Italië kent, is dit een oud verhaal. En de Italianen weten het zelf als geen ander. Italianen hebben een grote mate van zelfkritiek, maar ook een verhevigde mate van moedeloosheid. Er heerst futloosheid. „Ik zie het allemaal wel gebeuren, maar er is niets dat ik er tegen kan doen”, vat Beppe Severnigni, een schrijver-journalist, het gevoel samen.
Wie de kracht heeft om iets te ondernemen, gaat naar het buitenland; de braindrain is groot. Het dagblad Corriere della Sera vroeg bekende Italianen of zij zich in het artikel van The New York Times konden vinden. Weinigen kritiseren de boodschapper. „Wie kan vluchten, vertrekt uit Italië zoals Italianen uit het zuiden in de jaren vijftig massaal naar het buitenland gingen. We zijn één groot Calabrië”, zegt Massimiliano Fuksas, een van de bekendste Italiaanse architecten. Alleen de landspresident, de 82-jarige Giorgio Napolitano (een voorbeeld van het gerontocratische Italië, dat een belangrijke oorzaak is van de vastgeroeste samenleving) nam het op voor zijn land, hoewel bescheiden. „Ik wed dat we het redden.”
Dat de politiek alleen maar toekijkt, is na de Tweede Wereldoorlog niets nieuws. Hoe veel regeringen er ook kwamen en sneuvelden -de huidige premier Prodi is de 62e minister-president-, het maakte in de ogen van de gemiddelde Italiaan weinig uit. Tot de jaren negentig liep het in Italië toch wel op rolletjes. In de jaren tachtig ging het zelfs zo goed dat Italië werd geschaard onder de zeven grootste economieën ter wereld, en het land werd opgenomen in de toenmalige G-7. Alexander Stille, hoogleraar aan de universiteit van Columbia en schrijver van de bestseller ”De inname van Rome”, zegt in The New York Times dat er de laatste vijftien jaar wel iets fundamenteel is veranderd. „Italianen hebben slecht beleid en slecht gedrag van hun leiders altijd getolereerd toen het goed ging.” Daaraan is een einde gekomen.