Verhouding geloof en wetenschap ingewikkeld
De verhouding tussen schepping, geloof en wetenschap is gecompliceerder dan prof. dr. G. van den Brink vorige week schetste in zijn inaugurale rede, zegt prof. dr. H. Jochemsen.
Naast het boek der Schriftuur, de Bijbel, vertelt ook het boek der natuur ons over God de Schepper en de wetenschap kan ons helpen de letters van dat boek te spellen. Dat was een belangrijke gedachte in de inaugurale rede van prof. dr. G. van den Brink die hij vorige week vrijdag in Leiden hield. Hij deed dit aan de hand van artikel twee van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin die twee ’boeken’ genoemd worden. Van den Brink sluit daarbij aan bij een oude christelijke traditie.Het is toe te juichen dat deze gedachte van Gods openbaring in de natuur opnieuw voor het voetlicht komt. Terecht merkte Van den Brink op dat lange tijd deze notie ook in de protestantse kerken die de Nederlandse Geloofsbelijdenis als belijdenisgeschrift hebben, weinig aandacht heeft gekregen. Vaak is die openbaring van God in de schepping sterk gerelativeerd. Van den Brink stelt, in navolging van sommige wetenschapshistorici, dat het geloof in God als de Schepper juist voor de christenwetenschappers in de eerste bloeiperiode van de moderne wetenschap, de 16e en 17e eeuw, een motief was voor de wetenschapsbeoefening. Daardoor zouden de sporen van de Schepper, zijn macht en wijsheid, zichtbaar gemaakt kunnen worden. Deze harmonische, zelfs symbiotische relatie tussen christelijke geloof en wetenschap is onder meer verdedigd door de wetenschapshistoricus R. Hooykaas en Van den Brink haalt die visie met instemming aan.
Mijns inziens ligt de verhouding tussen christendom en (moderne) wetenschap gecompliceerder. In de 17e eeuw hadden kerk en geloof nog zo veel invloed op het leven en denken van de mensen dat ze de wereld als schepping ervoeren. De opkomende wetenschap reikte een denkwijze en benadering aan om die schepping nader te bestuderen en daarin de hand van de Schepper te zien. Men kwam niet op basis van de wetenschap tot de erkenning van de Schepper, men beoefende op basis van het geloof in de schepping de wetenschap en zag vervolgens daarin Gods werk. Maar in de moderne wetenschapsbeoefening zit een element dat seculariserend zou blijken te werken. Dat is het zogenaamde methodische atheïsme; dit is een benadering van de werkelijkheid waarin men de dingen probeert te verklaren ’alsof God niet bestaat’, dus in termen van oorzaak en gevolg op het vlak van de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid. Dit was aanvankelijk door de (meeste) wetenschappers niet bedoeld om Gods bestaan te ontkennen; ook niet om te weerspreken dat God de wereld geschapen had en nog onderhield. Dat bewijst het werk van genoemde 17e eeuwse wetenschapsbeoefenaars wel. Maar deze methode bracht wel mee dat God in de verklaringen en modellen niet meer voorkwam. Het schijnbare succes van de wetenschappelijke verklaringen en de daarop gebaseerde technische vooruitgang bracht velen ertoe die modellen als de meest juiste visie op de wereld te zien. Daarin speelt God dus geen rol. Het aanhangen van een wereldbeeld waarin God niet voorkomt, heeft ertoe geleid dat de werkelijkheid niet langer ervaren werd als Gods schepping en dat daarin sporen van Gods werk niet werden opgemerkt.
Ik denk dat onze relatie tot de werkelijkheid sterk bepaald wordt door de cultuur en door de overheersende cultus daarin. Cultuur is niet maar iets dat we aan- en uitdoen als kleren. Ons leven is belichaamde cultuur. Ook voor de verwoording van ons geloof en voor onze geloofsbeleving zijn we aangewezen op de mogelijkheden die de cultuur ons biedt. Het Christendom heeft de heidense mens in een andere relatie gebracht tot de werkelijkheid. Ook die mensen die niet tot een persoonlijk geloof in Christus kwamen. Maar evenzo heeft de secularisatie van de cultuur, die is versterkt door een verzelfstandiging van het wetenschappelijke wereldbeeld, weer een andere relatie tot de werkelijkheid doen opkomen. Een relatie waarin de werkelijkheid niet zo maar als schepping ervaren kan worden. Ook niet door mensen die wel in Christus geloven en uit Gods Woord willen leven. Het kost zogezegd een bewuste daad van geloof en een bewust verbinden van resultaten van wetenschap met het bijbels spreken over de schepping en de Schepper. Hierin ligt het gelijk van de gedachte dat alleen wie gelooft in de God van de Bijbel ook de wereld als schepping kan zien, ook al was de ervaring in de tijd van Guido de Bres, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, nog anders. En ook nu nog kan de ervaring in andere culturen anders zijn dan in onze cultuur.
Ontwerp
De relatie tussen christelijk geloof en wetenschapsbeoefening is dus complex. Ze sluiten elkaar niet principieel uit, zoals velen wel denken. Maar een harmonische verhouding zoals die gedurende een periode in onze geschiedenis werd ervaren, is ook niet vanzelfsprekend, vanwege het genoemde methodische uitgangspunt. Wat ik wel met Van den Brink kan instemmen, is dat de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen in de kosmologie en natuurkunde die aangeven dat het bestaan van mensen fysisch gezien uiterst onwaarschijnlijk is, een verwijzing zijn naar een intelligent ontwerp. Een ontwerp dat met behulp van de wetenschap waarneembaar, maar niet verklaarbaar is. Maar waarvoor zij die in de Schepper geloven wel een verklaring hebben, al ligt die verklaring op een ander vlak dan de wetenschapsbeoefening zelf.
De discussie heeft betekenis voor de ethiek. Een fundamenteel discussiepunt in de hedendaagse ethiekbeoefening betreft de vraag of de wereld waar wij leven gezien moet worden als een volledig toevallig tot stand gekomen geheel van materie en energie, of dat in deze wereld, in de natuur en in menselijke verhoudingen, structuren en ordeningen aanwezig zijn die ook iets zeggen over hoe het leven is bedoeld. Als in de werkelijkheid ook iets kenbaar is van hoe het is bedoeld, dan dient in onze omgang met de wereld die bedoeling gerespecteerd te worden. Bijvoorbeeld over de man-vrouwverhouding en de ouder-kindverhouding. Daarmee moet de ethiek dan rekening houden. Als de wereld slechts een toevallig geheel van materialen en losse individuen is, dan kunnen we daarmee omgaan naar believen. Alles wordt dan puur een middel in de hand van mensen om het gewenste leven te realiseren. Alles komt in het platte vlak van wat men ziet als genot en geluk.
Het zal duidelijk zijn dat het geloof in de schepping betekent dat er gegeven ordeningen zijn, ook al zijn die door menselijke schuld verstoord en niet zo maar kenbaar. We moeten ermee rekenen om aan mens en natuur zo goed mogelijk recht te doen. Maar het bovengenoemde seculariseringsproces brengt wel mee dat het steeds moeilijker wordt om het heilzame karakter van de ordeningen en normen die God in de schepping gelegd heeft te herkennen en als heilzaam te ervaren. Soms maakt het niet erkennen ervan op langere termijn duidelijk dat ze toch gelden. Denk bijvoorbeeld aan de negatieve psychische gevolgen die soms (vaak?) ervaren worden na een abortus provocatus.
Deze situatie houdt een oproep in aan christenen om te proberen Gods aanwijzingen voor het leven voor te houden en te verhelderen en daaraan in ons leven met Gods hulp gestalte te gaan geven. Gelukkig dat er naast de kerken ook grotere groepen zijn, zoals de Nederlandse Patiënten Vereniging, die op het gebied van de gezondheidszorg daarop gericht zijn.
De auteur is directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut.